ECLI:NL:RBROT:2023:1143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
649190 / HA RK 22-1262
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-plaatsvervanger in civiele procedure

Op 17 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de wraking aangevraagd van mr. C.P. van Gastel, rechter-plaatsvervanger, in een civiele procedure waarin zij als gedaagde betrokken was. De wrakingsgrond was gebaseerd op de rolbeslissing van de rechter, waarin verzoekster zou moeten meebetalen aan een deskundige om het gelijk van de wederpartij aan te tonen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in de rolbeslissing had aangegeven dat het op grond van artikel 195 Rv aan verzoekster was om het volledige voorschot van de deskundige te betalen, maar dat in de omstandigheden van het geding aanleiding was om partijen elk de helft van het voorschot te laten betalen. Verzoekster had haar klachten over het procesverloop niet nader onderbouwd, waardoor onduidelijk bleef waar zij precies op doelde. De wrakingskamer benadrukte dat zij niet gaat over de wijze waarop de procedure gevoerd wordt en dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen omstandigheden had gesteld die duiden op vooringenomenheid van de rechter. De slotsom was dat het wrakingsverzoek werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/649190 / HA RK 22-1262
Beslissing van 17 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. C.P. van Gastel,
rechter-plaatsvervanger in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Op 30 september 2022 heeft de rechter een tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis) gewezen in de zaak met zaaknummer 9808459 CV EXPL 22-11324 van [naam vennootschap] B.V. als eiseres tegen verzoekster als gedaagde. In het tussenvonnis is een deskundige benoemd en bepaald dat partijen allebei de helft van het voor die deskundige bestemde voorschot van € 2.359,50 moeten betalen. Bij e-mail van 7 oktober 2022 heeft verzoekster aan de rechter laten weten dat zij niet meer bereid is om kosten in de zaak te maken. In een rolbeslissing van 25 november 2022 (hierna: de rolbeslissing) heeft de rechter toegelicht waarom zij beslist heeft om partijen ieder de helft van het voorschot te laten betalen en verzoekster in de gelegenheid gesteld om alsnog tot betaling over te gaan.
1.2.
Bij brief van 4 december 2022 heeft verzoekster wraking van de rechter verzocht. De rechter heeft bij brief van 8 december 2022 aangegeven dat zij daar niet in berust.
1.3.
Aan de wrakingskamer is het dossier van de hiervoor omschreven zaak ter beschikking gesteld. Het tussenvonnis en de rolbeslissing maken daarvan onderdeel uit. Ook heeft de wrakingskamer kennis genomen van het wrakingsverzoek en de reactie daarop.
1.4.
De wrakingskamer heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bepaald op 19 januari 2023. Bij e-mails van 17 en 18 januari 2023 heeft verzoekster laten weten dat zij vanwege gezondheidsredenen niet aanwezig kan zijn en om uitstel verzocht. Daarop is de behandeling van het wrakingsverzoek aangehouden tot 3 februari 2023.
1.5.
Verzoekster heeft bij e-mail van 31 januari 2023 bericht dat zij niet in staat is om naar de rechtbank te komen. Ook heeft zij afgezien van de mogelijkheid om via een beeld- en geluidverbinding te worden gehoord. De rechter heeft eveneens laten weten niet te zullen verschijnen. Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft zich evenmin de wederpartij in de hoofdzaak gemeld.
1.6.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer kennis genomen van de brief van verzoekster van 29 januari 2023, de brief van de adviseur van verzoekster van 1 februari 2023 en de brief van de rechter van 2 februari 2023.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Verzoekster heeft samengevat het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
De rechter weet zich geen raad en is niet onpartijdig. De procedure verloopt zeer onprofessioneel en rommelig en er is sprake van een tombola van data. Daarnaast heeft de rechter een deskundige benoemd, terwijl zij de vordering moet toe- of afwijzen. De procesgang doet vermoeden dat links- of rechtsom een toewijzing wordt geforceerd. Uit de rolbeslissing volgt dat verzoekster moet meebetalen aan een deskundige om het gelijk van de wederpartij aan te tonen. Het aan de deskundige te betalen voorschot is niet gering en het is niet redelijk om een lange, dure procedure te voeren over een kleine vordering. Met haar beslissing over het voorschot geeft de rechter er blijk van dat door de procesgang de rijkste partij automatisch de langste adem heeft. Ook heeft de rechter gezegd dat als verzoekster verliest zij dan pech heeft en zij haar huis maar moet verkopen als zij niet kan betalen.
2.2.
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. Samengevat heeft zij het volgende aangevoerd. Door het procesverloop of de beslissingen is geen sprake geweest van een blijk van partijdigheid of de schijn daarvan. Het is zonder concretisering niet duidelijk wat bedoeld wordt met het verwijt dat de procedure onprofessioneel en rommelig zou verlopen en dat sprake zou zijn van een tombola van data. Omdat verzoekster zelf verweer voert tegen een, naar zij stelt, kleine vordering, dient de rechter naar de gegrondheid van de vordering (zorgvuldig) onderzoek te doen. De rechter kan pas een oordeel geven na beoordeling van de standpunten van partijen. Soms is daarvoor nodig dat een deskundige wordt benoemd. Dat betreft een inhoudelijk oordeel. Het is voorstelbaar dat verzoekster de kosten niet gering vindt. Daarom is in de rolbeslissing een nadere toelichting gegeven op de beslissing over de verdeling tussen partijen van de betaling van het voorschot. Een opmerking over het eventuele verlies door verzoekster van de procedure heeft de rechter niet gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit het betoog van verzoekster volgt dat zij haar wrakingsverzoek hoofdzakelijk grondt op de rolbeslissing en het daaraan voorafgaande tussenvonnis.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van een (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel met de behandeling van de zaak is belast.
3.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.5.
Volgens verzoekster blijkt uit de rolbeslissing dat zij dient mee te betalen aan een deskundige om zo, deels of op punten, het gelijk van de wederpartij aan te tonen. De wrakingskamer leest dit echter niet in de motivering van die beslissing. Ook geeft deze er geen blijk van dat de rijkste partij automatisch de langste adem heeft. De rechter heeft in de rolbeslissing juist aangegeven dat het op grond van artikel 195 Rv aan verzoekster is om het volledige voorschot van de deskundige te betalen, maar dat in de omstandigheden van het geding (een grote commerciële partij tegenover een in persoon procederende persoon) aanleiding is gezien om partijen elk de helft van het voorschot te laten betalen. Daarmee heeft verzoekster dus geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.6.
Verzoekster heeft voorts klachten geuit over het procesverloop. Zij heeft deze klachten echter niet nader onderbouwd, zodat onduidelijk is waar zij precies op doelt. Afgezien daarvan geldt dat de wrakingskamer niet gaat over de wijze waarop de procedure gevoerd wordt en de (rol)beslissingen die daarin worden genomen.
3.7.
Ten slotte heeft verzoekster aangegeven dat de rechter zou hebben gezegd dat als verzoekster verliest zij dan pech heeft en zij haar huis maar moet verkopen als zij niet kan betalen. Nog los van de vraag of een dergelijke opmerking, indien gemaakt, een teken zou zijn van vooringenomenheid, kan de wrakingskamer niet vaststellen dat de rechter een opmerking van die strekking heeft gemaakt en daarom slaagt deze wrakingsgrond niet. Immers, na de verklaring van de rechter (dat zij die opmerking niet heeft gemaakt) lag het op de weg van verzoekster om haar standpunt nader te onderbouwen en te concretiseren. Dat heeft zij niet gedaan. Doordat zij heeft afgezien van haar recht te verschijnen op de mondelinge behandeling, heeft de wrakingskamer geen gelegenheid gehad haar nadere vragen te stellen op dit punt.
3.8.
De slotsom luidt dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. C.P. van Gastel af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. drs. J. van den Bos, rechters, in tegenwoordigheid van de mr. E. Elenbaas, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.