In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, Woonstad, heeft de huurovereenkomst met de gedaagde buitengerechtelijk ontbonden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW, nadat er op 24 maart 2023 een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de huurwoning werd aangetroffen. De burgemeester van Rotterdam had de woning op 16 mei 2023 gesloten voor drie maanden vanwege deze drugsactiviteiten. De gedaagde was op dat moment al aangehouden door de politie en was later veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden.
Woonstad vorderde onder andere de ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De kantonrechter oordeelde dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst rechtsgeldig was, gezien de ernst van de feiten en de impact op de leefbaarheid in de buurt. De gedaagde had de woning na de ontbinding niet ter beschikking gesteld, wat hem verplicht was volgens de wet. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar stelde de termijn op 14 dagen na betekening van het vonnis, in plaats van de door Woonstad gevorderde drie dagen.
Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 632,57 per maand vanaf 1 juli 2023. De kantonrechter oordeelde echter dat de boete van € 2.500,- voor overtreding van de Opiumwet, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, een oneerlijk beding was en wees deze vordering af. De gedaagde werd verder veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 785,86. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat Woonstad snel weer over de woning kon beschikken.