ECLI:NL:RBROT:2023:11388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
C/10/666117 / FT RK 23/530
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op basis van onvoldoende vorderingsrecht van de verzoeksters

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij drie stichtingen (verzoeksters) een verzoek tot faillietverklaring hebben ingediend tegen een besloten vennootschap (verweerster). De verzoeksters stelden dat zij een opeisbare vordering hadden van in totaal € 12.518,86, inclusief rente en kosten, maar de rechtbank oordeelde dat het vorderingsrecht van verzoekster sub 2 en sub 3 niet summierlijk was gebleken. De verweerster had betalingsbewijzen overgelegd waaruit bleek dat zij deelbetalingen had verricht, en de rechtbank concludeerde dat de verzoeksters niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat verweerster meerdere schuldeisers onbetaald liet. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een faillissementstoestand en wees het verzoek tot faillietverklaring af. De uitspraak werd gedaan door rechter M.C. Snel-van den Hout, in aanwezigheid van griffier C. Hulsegge.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [Rekestnummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de stichting
[verzoekster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster sub 1,
de stichting
[verzoekster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster sub 2,
de stichting
[verzoekster 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster sub 3,
hierna tezamen: verzoeksters,
advocaat: mr. E.T. van den Hout,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
kantoorhoudende aan [vestigingsplaats],
[vestigingsplaats],
verweerster.

1.De procedure

Verzoeksters hebben op 27 september 2023 een verzoekschrift met bijlagen bij de rechtbank ingediend, strekkende tot het uitspreken van het faillissement van verweerster.
De rechtbank heeft de behandeling van het ingekomen verzoekschrift bepaald op
17 oktober 2023.
Verzoeksters hebben per e-mail van 16 oktober 2023 de rechtbank nader bericht.
Verzoeksters zijn, bij monde van mr. A. Sarokhani, (waarnemend) advocaat van verzoeksters, op 17 oktober 2023 in raadkamer gehoord. Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Verweerster heeft op 17 oktober 2023 de rechtbank bericht verhinderd te zijn om die dag de mondelinge behandeling bij te wonen.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald op 19 oktober 2023 uitspraak te doen, teneinde verweerster in de gelegenheid te stellen één of meer stukken over te leggen.
Verweerster heeft per e-mail van 17 oktober 2023 een verweerschrift met bijlagen ingediend. De rechtbank heeft dit verweerschrift per e-mail van 17 oktober 2023 aan de advocaat van verzoeksters toegezonden.
Verzoeksters hebben op 18 oktober 2023 de rechtbank verzocht de behandeling van het verzoekschrift aan te houden tot 31 oktober 2023.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek van verzoeksters bepaald geen uitspraak te doen op 19 oktober 2023, maar de behandeling van het verzoekschrift aan te houden tot 31 oktober 2023.
Verzoeksters hebben per e-mail van 30 oktober 2023 de rechtbank nader bericht.
Op 31 oktober 2023 zijn verzoeksters, bij monde van mr. A. Sarokhani, in raadkamer gehoord. Verweerster is wederom niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De standpunten

Standpunt verzoeksters
Verzoeksters hebben – kort samengevat – gesteld dat zij ter zake van achterstallige premies c.q. verschuldigde werkgeversbijdrage een opeisbare vordering hebben op verweerster van in totaal € 12.518,86, inclusief rente en kosten, en nog te vermeerderen met de kosten van de faillissementsaanvraag van € 1.700,00. De totaalvordering van € 12.518,86 bestaat uit een vordering van verzoekster sub 1 van € 12.265,98, inclusief rente en kosten, van verzoekster sub 2 van € 204,72, inclusief rente en kosten, en van verzoekster sub 3 van € 48,16, inclusief rente en kosten. Verzoeksters hebben – ondanks betekening van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2023 en bevel tot betaling van de daaruit voortvloeiende vordering van verzoeksters – tot op heden geen reactie c.q. betaling van verweerster mogen ontvangen. Daarmee staat de pluraliteit van schuldeisers vast. Verzoeksters stellen zich op het standpunt dat verweerster is opgehouden te betalen en persisteren in hun verzoek tot faillietverklaring van verweerster.
Standpunt verweerster
Namens verweerster is – kort samengevat – aangevoerd dat de vordering van zowel verzoekster sub 2 als verzoekster sub 3 is voldaan. Er is enkel nog sprake van één hoofdvordering, namelijk die van verzoekster sub 1, en daarvoor heeft verweerster in augustus 2023 om een betalingsregeling van € 1.000,00 per maand verzocht. Verweerster komt deze regeling getrouw na en is dan ook niet gestopt met betalen. Verweerster heeft van de door haar genoemde betalingen betalingsbewijzen overgelegd.
Nader standpunt verzoeksters
Verzoeksters hebben ter zitting van 31 oktober 2023 erkend dat verweerster deelbetalingen heeft verricht. De deelbetalingen zien echter op verschillende dossiernummers en dat maakt dat niet zonder meer gesteld kan worden dat het de vorderingen van verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 zijn waarop is betaald. Daarnaast dienen de betalingen eerst op de verschuldigde (wettelijke) rente en kosten te worden afgeboekt, zodat ook om die reden niet zonder meer gesteld kan worden dat de vorderingen van verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 (volledig) zijn voldaan. Bovendien is er een nieuwe vordering op verweerster ontstaan.

3.De beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Beoordelingskader
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Bestaan vorderingsrecht
Verweerster heeft erkend dat verzoekster sub 1 een vorderingsrecht op haar heeft. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster sub 1 een opeisbare vordering op verweerster heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van het vorderingsrecht van verzoekster sub 1 summierlijk is gebleken.
Geen steunvordering
De rechtbank is niet van oordeel dat ook van het vorderingsrecht van verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 summierlijk is gebleken. Verweerster heeft immers gemotiveerd betwist dat verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 nog een vordering op haar hebben. Verweerster heeft daartoe bij verweerschrift van 17 oktober 2023 betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij ten minste drie betalingen heeft verricht. Zo heeft zij op 25 september 2023 € 1.000,00 betaald met de omschrijving:
[omschrijving].Op 10 oktober 2023 heeft verweerster
€ 204,72 en € 48,16 betaald met de volgende omschrijvingen:
[omschrijving]. De stelling van verzoeksters dat verweerster bij het doen van de betalingen van 10 oktober 2023 de verkeerde dossiernummers heeft gebruikt waardoor de betalingen niet zien op de vorderingen van verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 is niet komen vast te staan. De door verweerster genoemde dossiernummers bij deze betalingen komen terug in het dwangbevel van 19 juli 2023 waarin de vorderingen van verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 zijn vermeld. Daarnaast is met de door verweerster aan de betalingen van 10 oktober 2023 meegegeven omschrijving waarbij de namen van verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 zijn vermeld en met het gegeven dat de betaalde bedragen exact overeenstemmen met de vorderingen van deze verzoeksters, voldoende aannemelijk geworden dat verweerster met deze betalingen de (steun)vorderingen van verzoekster sub 2 en verzoekster sub 3 volledig heeft voldaan.
Uit het verzoekschrift volgt verder dat de gestelde vorderingen van € 204,72 en € 48,16 inclusief rente en kosten zijn, zodat verzoeksters evenmin worden gevolgd in hun stelling dat de betalingen van verweerster eerst moeten worden aangewend voor het voldoen van de rente en kosten met betrekking tot de vorderingen van verzoeksters. Bovendien blijkt uit het verzoekschrift van verzoeksters en ook uit de nadien door verweerster overgelegde betalingsbewijzen dat naast de betaling van de genoemde vorderingen ook eerder al betalingen door verweerster zijn verricht. Ook deze betalingen kunnen voor de rente en kosten worden aangewend.
Tot slot worden verzoeksters niet gevolgd in hun stelling dat verweerster een nieuwe vordering onbetaald zou hebben gelaten. Deze eerst ter zitting ingenomen stelling is door verzoeksters in het geheel niet onderbouwd.
Hieruit volgt dan ook dat verzoeksters onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat verweerster meerdere schuldeisers onbetaald laat, zodat geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers.
Geen faillissementstoestand
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat niet summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Het verzoek tot faillietverklaring zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 3 november 2023 gegeven door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. [1]
De griffier is buiten staat dezebeschikking mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.