ECLI:NL:RBROT:2023:11381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/2295
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor proceskosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten behandeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de extra kosten van bewindvoering, die door de kantonrechter waren toegekend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat eiser zich had kunnen beroepen op een voorliggende voorziening, namelijk de Wet op de rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten tweeledig moet worden opgevat. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en herroept de afwijzing van de aanvraag, waarbij zij bepaalt dat het college de extra kosten van bewind aan eiser als bijzondere bijstand moet vergoeden. De rechtbank stelt de vergoeding vast op € 885,72 inclusief BTW, en kent eiser ook een proceskostenvergoeding toe van € 1.674,-. De rechtbank benadrukt dat de kantonrechter al had geoordeeld dat de bewindvoerder extra werkzaamheden had verricht, wat de noodzaak voor de vergoeding bevestigt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college),

(gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser dat ziet op een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten en een afwijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding.
1.1.
Met het besluit van 14 december 2022 heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor proceskosten afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 22 december 2022 heeft het college in een uitkeringsspecificatie de kosten voor bewindvoering vastgesteld over de maand december 2022.
1.3.
Met het bestreden besluit van 20 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 december 2022 ongegrond verklaard. Het college heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 december 2022 gegrond verklaard, maar heeft daarbij geen vergoeding voor proceskosten toegewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [naam], bewindvoerder van eiser, en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is bij beschikking van de kantonrechter van 4 juni 2019 onder bewind gesteld van Stichting Advisering en Bewindvoering in Leidschendam (hierna: SAB).
2.1.
SAB heeft namens eiser bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van het college (5 september 2022, 23 september 2022 en 25 oktober 2022) onder andere over de hoogte van de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Eiser ontvangt voor de kosten van bewind bijzondere bijstand. Vanaf juli 2022 is op deze kosten niet meer het hoge maar het lage tarief van toepassing. Het college hanteert ten onrechte nog het hoge tarief. De bewindvoerder heeft gesteld dat hij vergeefs geprobeerd heeft dit met het college telefonisch op te lossen en uiteindelijk genoodzaakt was om tegen de besluiten waarin het hoge tarief was gehanteerd namens eiser formeel bezwaar te maken.
2.2.
Bij beschikking van 20 oktober 2022 heeft de kantonrechter 10 extra uren toegekend op grond van artikel 3, zesde lid, van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Regeling) voor het voeren van correspondentie en het bijwonen van een hoorzitting in het kader van een bezwaar tegen de wijziging van de hoogte van het tarief van de kosten van bewindvoering en het door het college hanteren van een verkeerd tarief.
2.3.
Met het besluit van 21 november 2022 heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 23 september 2022 en 25 oktober 2022 gegrond verklaard, maar geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat aan een bewindvoerder geen proceskostenvergoeding wordt verstrekt. Het college stelt zich op het standpunt dat het voeren van de procedures tot de reguliere taak van de bewindvoerder behoort en zijn werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het bezwaar tegen het besluit van 5 september 2022 heeft het college niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Op 2 december 2022 heeft SAB namens eiser een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend bij het college voor de proceskosten van de gevoerde bezwaarprocedures. Daarbij heeft eiser een offerte gevoegd die uitgaat van de bedragen in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser heeft daarbij tevens een beroep gedaan op de beschikking extra uren van de kantonrechter.
2.5.
Deze aanvraag heeft het college met het besluit van 14 december 2022 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt evenals tegen de uitkeringsspecificatie van
22 december 2022 waarin het college het tarief voor de kosten van bewindvoering over de maand december 2022 volgens eiser opnieuw onjuist heeft vastgesteld.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten gehandhaafd op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Voor het voeren van procedures kon eiser zich beroepen op een voorliggende voorziening. Hij had bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen aanvragen. Voor de 10 uren extra vergoeding die de kantonrechter heeft toegekend, kan eiser een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand doen.
Het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie over december 2022 is gegrond,
maar aan eiser wordt geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat een bewindvoerder geen recht heeft op een proceskostenvergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten en de afwijzing van het verzoek om een proceskostenvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten afgewezen?
5. Eiser voert primair aan dat het college ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft verleend voor de offerte die door SAB is uitgebracht. Hij kon namelijk geen beroep doen op een voorliggende voorziening, aangezien hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand, nu het op geld waardeerbare belang in de procedures minder dan € 500,- was. Daarnaast kon gelet op de bestaande vertrouwensband tussen SAB en eiser en de persoonskernmerken van eiser ook geen derde juridisch hulpverlener worden ingeschakeld. Eiser voert subsidiair aan dat het college ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft verleend voor de 10 extra uren die door de kantonrechter zijn toegekend.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor proceskosten tweeledig dient te worden opgevat. In de aanvraag vermeldt eiser:
“De Rechtbank Rotterdam heeft SAB gemachtigd voor het voeren van een bezwaarprocedure extra kosten in rekening te brengen. Ik heb u daarover in mijn brieven van 13 en 21 oktober 2022 geïnformeerd. Hiermee geeft de Rechtbank Rotterdam aan uw mening dat de onderhavige kosten uit de maandelijkse beloning voor een bewindvoerder bekostigd dienen te worden, niet te delen en voor het voeren van de onderhavige procedure een extra beloning in rekening gebracht mag worden.”
De bewindvoerder van eiser heeft ter zitting toegelicht dat de extra uren toegekend door de kantonrechter niet voldoende zijn voor de werkzaamheden die hij heeft verricht in alle bezwaren over de hoogte van het bewindvoerderstarief. Daarom heeft hij een offerte voor een vergoeding van proceskosten opgesteld ad € 1.623,- (incl. btw) en die offerte wil hij primair vergoed krijgen. Subsidiair wil eiser de 10 extra uren die door de kantonrechter zijn toegekend als bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toegekend krijgen.
Offerte
5.2.
Eiser heeft dus primair bijzondere bijstand gevraagd voor proceskosten van bezwaarprocedures. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:20202:1325) kan de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in beginsel als een toereikende en passende voorliggende voorziening worden aangemerkt indien een betrokkene een aanvraag om bijzondere bijstand indient voor de kosten van rechtsbijstand. Eisers stelling dat de Wrb geen voorliggende voorziening is in zijn geval, omdat het op geld waardeerbare belang beneden een bedrag van € 500,- blijft, doet hier niet aan af. Het is immers niet aan het college om te toetsen of een aanvraag voor een toevoeging op grond van de Wrb kans van slagen heeft. Er ligt ook geen afwijzing voor een toevoeging op grond van de Wrb waaruit blijkt dat eiser hiervoor niet in aanmerking komt. Bovendien bevat artikel 4, zevende lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingscriteria een hardheidsclausule waarop eiser zich kan beroepen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van een procedure op toevoeging op grond van de Wrb, althans geen aanvraag daartoe ingediend en daarmee heeft hij geen gebruik gemaakt van deze voorliggende voorziening. Dat eiser om persoonlijke redenen geen beroep kan doen op een derde rechtsbijstandverlener is niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser dat in deze procedure wel kunnen doen. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de urenbeschikking van de kantonrechter geen machtiging inhoudt om proceskosten naar het tarief van het Besluit proceskosten bestuursrecht in rekening te brengen. Het college heeft de aanvraag, voor zover die ziet op het toekennen van bijzondere bijstand voor proceskosten, terecht afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beschikking kantonrechter 20 oktober 2022
5.3.
Zoals overwogen onder 5.1 omvat eisers aanvraag subsidiair een verzoek om bijzondere bijstand voor de 10 extra uren die door de kantonrechter zijn toegekend in de beschikking van 20 oktober 2022. Hoewel eiser de beschikking niet bij de aanvraag heeft gevoegd, heeft hij de beschikking in oktober 2022 en in januari 2023 aan het college toegezonden. De toekenning van extra uren is ook onderwerp van bespreking geweest tijdens de hoorzitting. Het college heeft de aanvraag ten onrechte niet tevens als een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering opgevat. Anders dan het college stelt, hoefde eiser hiervoor niet opnieuw een aanvraag in te dienen. Uit de beschikking volgt dat de uren zijn toegekend voor het voeren van correspondentie en het bijwonen van een hoorzitting in het kader van een bezwaar tegen de wijziging van de hoogte van het tarief van de kosten van bewindvoering. De bewindvoerder van eiser heeft verder ter zitting toegelicht dat er geen andere procedures van eiser tegen het college aanhangig zijn. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand in zoverre ten onrechte afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft het college terecht het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen?
6. Eiser voert aan dat het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend in het bestreden besluit ten aanzien van het gegronde bezwaar dat ziet op de uitkeringsspecificatie van 22 december 2022.
6.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRvB:2020:1638) is het optreden als wettelijk vertegenwoordiger in een geding over de financiële belangen van de onderbewindgestelde een taak van een bewindvoerder die rechtstreeks voortvloeit uit de wet. SAB is in zoverre geen derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. Dat bewindvoerders zoals ter zitting gesteld in het algemeen hun werkzaamheden niet rendabel kunnen uitoefenen en de standaardvergoeding niet toereikend is om procedures te kunnen voeren, acht de rechtbank daarvoor niet voldoende. Daarvoor biedt het wettelijk stelsel immers reeds een afzonderlijke voorziening in de vorm van het toekennen van extra uren op grond van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Daarnaast kan de bewindvoerder ervoor kiezen externe juridische bijstand in te schakelen, waarvoor bij een gegrond bezwaar of beroep wel een proceskostenvergoeding kan worden toegekend. Het college heeft het verzoek om proceskostenvergoeding dan ook terecht afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gelet op wat hiervoor onder 5.3 is overwogen gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 14 december 2022. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het college de extra kosten van bewind aan eiser als bijzondere bijstand dient te vergoeden. Daartoe is van belang dat met de beschikking van de kantonrechter de noodzaak voor de 10 extra uren vaststaat. Dit is in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2403, waarin is geoordeeld dat het college in het kader van de toepassing van de Algemene Bijstandswet ten aanzien van de belanghebbende aan de beschikking van de kantonrechter gebonden is en de noodzaak tot onderbewindstelling uitgangspunt voor het college moet zijn. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor toekenning van extra uren. De kantonrechter heeft immers reeds geoordeeld dat de bewindvoerder extra werkzaamheden heeft verricht op grond van artikel 3, zesde lid, van de Regeling, waarvoor hij een vergoeding dient te ontvangen.
Het uurloon bedraagt € 73,20 [1] exclusief BTW. De rechtbank zal de door het college te betalen extra vergoeding vaststellen op € 885,72 inclusief BTW (= uurloon van € 88,57 inclusief BTW x 10 uren).
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-. In bezwaar zijn er geen kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, nu de bewindvoerder van eiser bezwaar heeft gemaakt en op de hoorzitting is verschenen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover onder 6.1 is overwogen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 14 december 2022;
- stelt de door het college te vergoeden bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering door SAB vast op € 885,72 inclusief BTW;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt het college in de proceskosten in beroep van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- gelast het college het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 5 oktober 2021, nr. 3555497, houdende wijziging van de beloningen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Regeling indexering beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren 2022), Staatscourant 2021, 43179.