ECLI:NL:RBROT:2023:11361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
10/196138-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met een schaar in Zwijndrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 5 augustus 2023 in Zwijndrecht tweemaal met een schaar in de rug van het slachtoffer gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet schuldig is aan poging tot doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat de steekwonden een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebrachten. De medische verklaring gaf onvoldoende informatie over de diepte van de steekwonden en de oorzaak van de klaplong van het slachtoffer. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en alcoholgebruik, en heeft besloten tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/196138-23
Datum uitspraak: 22 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de PI [naam PI01] , locatie [detentielocatie01] ,
raadsvrouw mr. W. de Deugd, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 24 oktober 2023.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. De verdachte heeft met een schaar twee keer in de rug van de aangever gestoken, die daardoor potentieel levensbedreigend letsel heeft opgelopen, aldus de officier van justitie.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de longloslating niet aantoonbaar het gevolg is van het steken, niet is komen vast te staan hoe de longloslating is ontstaan en er geen sprake was van levensbedreigend letsel. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood, dan wel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Er is evenmin sprake van medeplegen, wegens het ontbreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat op 5 augustus 2023 in Zwijndrecht een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] - die beiden hadden gedronken - betrokken zijn geweest. Nadat aangever [slachtoffer01] met zijn bus de straat van [medeverdachte01] was binnen komen rijden, zijn de verdachten in zijn richting gelopen. De verdachte had een schaar bij zich, [medeverdachte01] een ploertendoder. De aangever is eerst tweemaal door [medeverdachte01] met de ploertendoder geslagen en daarna in gevecht geraakt met de verdachte. Daarbij heeft de verdachte de aangever tweemaal met een schaar in zijn rug gestoken. Uit de medische FARR verklaring blijkt dat de aangever twee steekwonden in zijn rug, een botbreuk van de vijfde en zesde rib, een klaplong (longloslating) en een verwonding op de linker zijde van het voorhoofd heeft opgelopen. In deze verklaring staat voorts dat het letsel moet worden beschouwd als potentieel dodelijk en dat bij een klaplong een verhoogde kans op spontane herhaling bestaat.
Medeplegen
De rechtbank behandelt eerst de vraag of er sprake was van medeplegen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit wel het geval was
omdat beide verdachten actief hebben meegedaan in de geweldshandelingen en hun rollen inwisselbaar waren, waardoor sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan
worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is
geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het plegen van het delict.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting – waaronder het bekijken van de camerabeelden - blijkt echter dat sprake was van twee na elkaar volgende gevechten. De verdachte heeft niet deel heeft genomen aan de geweldshandelingen die door medeverdachte [medeverdachte01] zijn verricht en andersom blijkt ook niet dat [medeverdachte01] deel heeft genomen aan de geweldshandelingen die door de verdachte zijn verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] gezamenlijk geweldshandelingen tegen de aangever hebben verricht, waardoor de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking niet is komen vast te staan. Er is bovendien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de vaststelling van een gezamenlijk plan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Poging doodslag/zware mishandeling
Zoals hierboven is overwogen staat vast dat de verdachte de aangever met een schaar in de rug heeft gestoken. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of dit moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
De eerste vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden, is of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
Voorwaardelijk opzet (de lichtste opzetvariant) op een bepaald gevolg (in casu de dood) is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De verdachte moet wetenschap hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en moet die kans ten tijde van de gedraging bewust hebben aanvaard. De beantwoording van de vraag of deze gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vrijspraak poging tot doodslag
Vaststaat dat de verdachte tweemaal met een schaar in de rug van de aangever heeft gestoken. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat hierdoor sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever. De rechtbank begrijpt uit de FARR verklaring dat de klaplong potentieel levensbedreigend was. Echter, er is onvoldoende informatie voorhanden om vast te stellen dat de klaplong het gevolg is geweest van het steken met de schaar in de rug van de aangever. Uit de medische informatie blijkt niet waardoor de klaplong is veroorzaakt en dus ook niet of die het gevolg was van de gebroken rib (waarvoor de verdachte geen verwijt wordt gemaakt), de schaarsteken of nog iets anders. Uit de medische informatie blijkt evenmin hoe diep de steekwonden waren. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn hand grotendeels om de messen van de schaar had en dat daar slechts een kleine punt uitstak. De rechtbank heeft bij gebrek aan objectieve informatie geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Gezien een en ander kan niet worden vastgesteld dat de steken zodanig waren dat daardoor de klaplong is veroorzaakt. Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat door het steken een aanmerkelijke kans op overlijden is veroorzaakt. Om die reden spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte dit willens en wetens heeft gedaan. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
4.1.4.
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 augustus 2023 te Zwijndrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen
-met een schaar, in de rug, van die [slachtoffer01] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Beroep op noodweer
5.1.1.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer en ontslag van alle rechtsvervolging. Aangevoerd is dat sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte vreesde dat hij en zijn kinderen door de aangever zouden worden aangevallen. De aangever zou op een zeer agressieve manier op de verdachte zijn afgelopen en zou eerder die avond via tekstberichten dreigende taal hebben gebezigd. Tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft verdachte zich moeten verdedigen.
5.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een noodweersituatie, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een verdediging(swil), tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, die het lijf, de eerbaarheid of een goed betreft, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat medeverdachte [medeverdachte01] voorafgaand aan het incident naar de woning van [naam01] is gegaan om haar eens de waarheid te vertellen, terwijl hij wist zij een vriendin was van de aangever en dat de aangever daar mogelijk op dat moment ook zou zijn. De verdachte was hier niet bij aanwezig. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [medeverdachte01] is gaan zoeken en hem aan het eind van de straat is tegengekomen. Ze zijn vervolgens gezamenlijk terug naar de woning van [medeverdachte01] gelopen, waarbij [medeverdachte01] de verdachte heeft verteld dat hij zojuist bij de woning van [naam01] was geweest. Enkele momenten daarna zag de verdachte dat de aangever met hoge snelheid met zijn bus de straat in kwam rijden. De verdachte - die onder invloed van alcohol was (390 µg/l) - is vervolgens met een schaar op zak naar buiten gegaan in plaats van binnen te blijven. Op dat moment was van geen sprake van een aanval waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De verdachte heeft de confrontatie dus opgezocht met de aangever door naar buiten te gaan op een moment dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De gedragingen van de verdachte kunnen daarom op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden aangemerkt als verdediging. Om die reden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom evenmin.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de aangever in een gevecht tweemaal met een schaar in zijn rug gestoken. Hiermee heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Daarnaast tast een dergelijk feit, zeker als het begaan wordt op de openbare weg en ook nog in de nacht, ook het gevoel van veiligheid in de samenleving als geheel aan. De rechtbank rekent de verdachte dit aan en is van oordeel dat de ernst van dit feit de oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
GGZ Fivoor Advies Rotterdam (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 oktober 2023. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Het justitieel verleden van de verdachte toont geen eerdere geweldsdelicten aan waardoor een delictpatroon ontbreekt. De reclassering ziet aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking en gebrekkige copingvaardigheden bij het oplossen van (interpersoonlijke) problemen, waarbij de oorzaak-gevolg relatie van het handelen van de verdachte niet goed door hem kon worden overzien. Derhalve wordt het psychosociaal functioneren van de verdachte door de reclassering als direct delictgerelateerde factor beschouwd. Daarnaast sluit de reclassering niet uit dat de ontremmende werking van alcohol ten aanzien van het delictgedrag een rol heeft gespeeld. Het middelengebruik wordt daarom als mogelijk delictgerelateerde factor beschouwd. Volgens de reclassering is de relatie van de verdachte een indirect delictgerelateerde factor, omdat de aangever de ex-partner van de huidige partner van de verdachte betreft.
Er is bij de verdachte sprake van schuldenproblematiek waarvoor inmiddels hulpverlening in de vorm van beschermingsbewind is aangevraagd. De verdachte toont probleem- en zelfinzicht en staat open voor alle vormen van hulpverlening. De houding van de verdachte wordt door de reclassering als mogelijk beschermende factor beschouwd.
De reclassering schat in dat het risico op recidive laag-gemiddeld is, dat het risico op letselschade gemiddeld is en het risico op het onttrekken aan voorwaarden laag.
Concreet adviseert de reclassering het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie middelengebruik, een ambulante behandeling, een contactverbod met de aangever en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de
rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de
rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Zij houdt daarbij ook rekening met het feit dat de aangever ook schuld heeft aan het ontstaan van de confrontatie.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich voor de duur van de gedragsinterventie op afspraken met [reclassering01] reclassering ( [adres02] [plaats01] ), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak. Binnen dit toezicht werkt de veroordeelde aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe volgt de veroordeelde de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
2. de veroordeelde neemt indien de reclassering dit nodig acht actief deel aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde laat zich begeleiden door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start wanneer de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde volgt bij deze zorgverlener een gedragsinterventie gericht op agressieproblematiek. De ambulante begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering en de zorgverlener nodig achten. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
4. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1981 te [geboorteplaats01] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
5. indien de reclassering het nodig acht vindt er ad hoc een urine controle op alcohol plaats waaraan de veroordeelde dient mee te werken;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.M.J. van Buchem-Spapens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 augustus 2023 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één of meermalen
-met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, van die [slachtoffer01] heeft gestoken en/of
-met een ploertendooder op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 augustus 2023 te Zwijndrecht openlijk, te weten, Celebeslaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer01] door
-een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, van die [slachtoffer01] te steken en/of
-een ploertendooder op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] te slaan.