ECLI:NL:RBROT:2023:11359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
10/196242-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met ploertendoder in Zwijndrecht

Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op 1979, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag. De verdachte heeft op 5 augustus 2023 in Zwijndrecht met een ploertendoder het slachtoffer op het hoofd geslagen, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de confrontatie zelf heeft opgezocht en dat er geen sprake was van noodweer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het beroep op noodweer en noodweerexces is verworpen, omdat de verdachte niet in een situatie van onmiddellijke dreiging verkeerde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer welbewust heeft aanvaard, wat de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen maakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, en heeft besloten tot een deels voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/196242-23
Datum uitspraak: 22 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1979,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de PI [naam PI01] , locatie [locatie PI01] ,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 18 oktober 2023, met uitzondering
van de andere voorwaarden het gedrag betreffende.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Het is bestendige jurisprudentie dat het slaan met een hard voorwerp tegen iemands hoofd de aanmerkelijke kans oplevert dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Het handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt voor het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een klap met een ploertendoder tegen het hoofd niet zonder meer potentieel dodelijk is. Dit is afhankelijk van de kracht waarmee is geslagen. In deze zaak kan uit de aard van de verwondingen en de diverse verklaringen niet worden afgeleid dat de verdachte met een dermate grote kracht heeft geslagen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood. Er is evenmin sprake van medeplegen, wegens het ontbreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat op
5 augustus 2023 in Zwijndrecht een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] - die beiden hadden gedronken - betrokken zijn geweest. Nadat aangever [slachtoffer01] met zijn bus de straat van [verdachte01] was binnen komen rijden, zijn de verdachten in zijn richting gelopen. De verdachte had een ploertendoder bij zich, [medeverdachte01] een schaar. De aangever is eerst door de verdachte met de ploertendoder eenmaal tegen zijn arm een eenmaal tegen zijn hoofd geslagen en daarna in gevecht geraakt met de medeverdachte [medeverdachte01] . [medeverdachte01] heeft de aangever toen tweemaal met een schaar in zijn rug gestoken. Uit de medische FARR verklaring blijkt dat de aangever twee steekwonden in zijn rug, een botbreuk van de vijfde en zesde rib, een klaplong (longloslating) en een verwonding op de linker zijde van het voorhoofd heeft opgelopen. In deze verklaring staat voorts dat het letsel moet worden beschouwd als potentieel dodelijk en dat bij een klaplong een verhoogde kans op spontane herhaling bestaat.
Medeplegen
De rechtbank behandelt eerst de vraag of er sprake was van medeplegen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit wel het geval was
omdat beide verdachten actief hebben meegedaan in de geweldshandelingen en hun rollen inwisselbaar waren, waardoor sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan
worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is
geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het plegen van het delict.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting - waaronder het bekijken van de camerabeelden - blijkt echter dat sprake was van twee na elkaar volgende gevechten. De verdachte heeft niet deel heeft genomen aan de geweldshandelingen die door medeverdachte [verdachte01] zijn verricht en andersom blijkt ook niet dat [verdachte01] deel heeft genomen aan de geweldshandelingen die door de verdachte zijn verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [verdachte01] gezamenlijk geweldshandelingen tegen de aangever hebben verricht, waardoor de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking niet is komen vast te staan. Er is bovendien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de vaststelling van een gezamenlijk plan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Poging doodslag/zware mishandeling
Zoals hierboven is overwogen, staat vast dat de verdachte de aangever met een ploertendoder tegen zijn arm en hoofd heeft geslagen.
De rechtbank moet de vraag te beantwoorden of dat moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
De eerste vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden, is of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
Het slaan met een hard voorwerp tegen iemands hoofd kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat de aangever als gevolg daarvan komt te overlijden. Een ploertendoder is naar de algemene ervaringsregels een geschikt middel om dodelijk letsel toe te brengen. Vaststaat dat de verdachte de aangever met de ploertendoder tegen het hoofd heeft geslagen en de aangever had een wond op de linkerzijde van zijn voorhoofd. Op foto’s is te zien dat dit een fors bloedende wond was. De rechtbank neemt aan dat deze hoofdwond is veroorzaakt door de ploertendoder; daarvoor is immers geen andere oorzaak gebleken of naar voren gebracht. Door met een ploertendoder zo hard tegen het voorhoofd te slaan dat een bloedende wond het gevolg is, is de kans op de dood aanmerkelijk. Het hoofd is immers een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale levensfuncties, waaronder de hersenen. De rechtbank acht naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij aangever, dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.1.4.
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 augustus 2023 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, één
maal
-met een ploertendoder op het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in
cursief
verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Beroep op noodweer
5.1.1.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een beroep gedaan op noodweer en ontslag van alle rechtsvervolging. Aangevoerd is dat sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte vreesde dat hij en zijn kinderen door de aangever zouden worden aangevallen. De aangever zou op een zeer agressieve manier op de verdachte zijn afgelopen en zou eerder die avond via tekstberichten dreigende taal hebben gebezigd. Tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft verdachte zich moeten verdedigen.
5.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een noodweersituatie, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een verdediging(swil), tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, die het lijf, de eerbaarheid of een goed betreft, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het incident naar de woning van [naam01] is gegaan, om haar - naar eigen zeggen - ‘de waarheid te vertellen’, terwijl de verdachte wist dat zij een vriendin was van de aangever en dat de aangever daar mogelijk op dat moment aanwezig zou zijn. De verdachte is vervolgens huiswaarts gekeerd, waarna hij zag dat de aangever met hoge snelheid met zijn bus zijn straat in kwam gereden. De verdachte - die onder invloed van alcohol was - is vervolgens met een ploertendoder op zak naar buiten gegaan in plaats van binnen te blijven. Op dat moment was geen sprake van een aanval waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De verdachte heeft de confrontatie dus opgezocht door eerst naar [naam01] te gaan en daarna naar buiten te gaan op een moment dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De gedragingen van de verdachte kunnen daarom op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als verdediging. Om die reden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom evenmin.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de aangever eenmaal met een ploertendoder op het hoofd geslagen. De aangever is daardoor gewond geraakt. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. De aangever en de verdachte mogen van geluk spreken dat het niet ernstiger is afgelopen. Daarnaast tast een dergelijk feit, zeker als het begaan wordt op de openbare weg en ook nog in de nacht, het gevoel van veiligheid in de samenleving als geheel. De rechtbank rekent de verdachte dit aan en is van oordeel dat de ernst van dit feit de oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigt.
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
18 oktober 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering ziet, gelet op de aard van het ten laste gelegde delict, eventuele risico verhogende factoren in de leefgebieden sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren, waarbij bij het laatste gedacht moet worden aan het maken van verkeerde keuzes en het onvoldoende nadenken over zijn handelen en de gevolgen ervan. Ook het alcoholgebruik van de verdachte zou een rol gespeeld kunnen hebben.
De reclassering schat in dat het risico op recidive en op het onttrekken aan voorwaarden laag is en het risico op letsel gemiddeld.
Concreet adviseert de reclassering het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met aangever.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Een poging doodslag rechtvaardigt veelal een gevangenisstraf van enkele jaren, maar de rechtbank vindt een duur van enkele jaren niet passend. Zij houdt daarbij rekening met het feit dat aangever ook schuld heeft aan het ontstaan van de confrontatie.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde andere voorwaarde betreffende het gedrag, omdat deze bijzondere voorwaarde onvoldoende concreet is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1981 te [geboorteplaats02] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.M.J. van Buchem-Spapens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 augustus 2023 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één of meermalen
-met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, van die [slachtoffer01] heeft gestoken en/of
-met een ploertendoder op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 augustus 2023 te Zwijndrecht openlijk, te weten, Celebeslaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer01] door
-een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, van die [slachtoffer01] te steken en/of
-een ploertendoder op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] te slaan.