ECLI:NL:RBROT:2023:11310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10-300784-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenhouding van verdachte in verband met ernstige bezwaren en recidivegevaar onder artikel 138aa Sr.

Op 28 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2000, een bevel tot gevangenhouding uitgesproken. De verdachte was eerder veroordeeld voor een feit onder artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, maar deze veroordeling was nog niet onherroepelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren en recidivegevaar aanwezig zijn, aangezien de verdachte op 12 november 2023 opnieuw werd aangetroffen in een geprepareerde container op een afgesloten haventerrein, samen met anderen en voorzien van gereedschap voor een illegaal verblijf. De verdediging heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing verklaard, omdat de situatie van de verdachte niet voldoet aan de voorwaarden die in dit artikel zijn gesteld. De rechtbank heeft de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen en heeft besloten de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van 90 dagen te bevelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM-18-

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-300784-23

bevel gevangenhouding van de raadkamer d.d. 28 november 2023

(artikel 65 Wetboek van Strafvordering)

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2000 te [geboorteplaats01] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
nu gedetineerd in P.I. [naam PI01] , locatie [locatie01] .
Raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen.

Procedure

De rechter-commissaris heeft op 15 november 2023 de bewaring bevolen.
De officier van justitie heeft de gevangenhouding van de verdachte gevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw gehoord.
De verdediging heeft de opheffing van de vordering wegens het ontbreken van gronden en subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht. Tevens bepleit de raadsvrouw dat artikel 67 a lid van toepassing is.

Beoordeling

Na onderzoek is gebleken dat de verdenking, de ernstige bezwaren en de grond(en) als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering, die tot het bevel tot bewaring van verdachte hebben geleid, ook op dit moment nog bestaan.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is -heel formeel beoordeeld- niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor art. 138aa Sr. voorafgaand aan zijn aanhouding voor dit feit. Wel is hij in december 2022 onder vergelijkbare omstandigheden aangetroffen op een afgesloten haventerrein. Daarvoor is hij op 21 februari 2023 door de Politierechter veroordeeld tot 120 uur taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, de inmiddels -min of meer- gebruikelijke straf voor first offenders ter zake art. 138aa Sr. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Thans, ruim negen maanden later, is er nog geen zittingsdatum bij het hof bekend voor deze eerdere art. 138aaSr.-zaak.
Verdachte is op 12 november 2023 tijdens een (toegangs)controle met anderen aangetroffen in een (geprepareerde) container, die een afgesloten haventerrein op wilde rijden. Hij en zijn medeverdachte waren verder voorzien en voorzien van gereedschap en andere benodigdheden voor een illegaal verblijf op het haventerrein.
Evenals vorige keer wil verdachte geen uitleg geven over (de reden(en) van) zijn (beoogde) hernieuwde aanwezigheid op het haventerrein. Meer in het bijzonder: hij is aangetroffen in omstandigheden die zich één op één laten overzetten op personen die -in andere strafzaken- aantoonbaar bezig bleken te zijn met het uithalen van grote partijen cocaïne of het voorbereiden daarvan.
Anders dan het hof toe ziet de rechtbank wel serieuze aanwijzingen voor een samenhang tussen deze en soortgelijke activiteiten in de Rotterdamse haven en ernstige delicten op een veelheid van andere plaatsen in de (Rotterdamse) samenleving.
De rechtbank stelt vast dat ernstige bezwaren en recidivegevaar duidelijk aanwezig zijn.
Indien de rechtbank de huidige lijn die lijkt voort te vloeien uit de arresten van het hof Den Haag onverkort zou toepassen, en die een onherroepelijke veroordeling ter zake art. 138aa Sr. centraal lijken te stellen, zou dit in essentie gedurende een zeer lange tijd leiden tot -in essentie- vrijwaring van toepassing van (de toepassing van) voorlopige hechtenis en een vrijheidsstraf. Immers, zelfs bij een veroordeling door het gerechtshof zou een cassatieberoep de bedoelde periode met de nodige tijd verlengen. Dit is wezenlijk in strijd met de bedoeling van de wetgever bij de invoering van art. 138aa Sr..
De rechtbank is van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op dit moment nog niet aan de orde is.
De rechtbank is verder van oordeel dat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij invrijheidstelling en zal daarom het mondeling verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
De rechtbank ziet geen aanleiding de officier van justitie te vragen een onderzoek te doen naar de eventuele mogelijkheden voor schorsing. Daartoe is mede van belang dat in deze zaak bij gebrek aan inzicht in de beweegreden(en) van verdachte het (vast)stellen van adequate schorsingsvoorwaarden ondoenlijk is.
De rechtbank neemt de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van
90 (negentig) dagen;
wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 28 november 2023 door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. A.M. van der Leeden en mr. L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van J.A. Stolle, griffier.