4.1.3.Beoordeling
Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard gaat de rechtbank van het volgende uit.
Op 27 december 2022 verblijft [medeverdachte01] in de woning van de moeder van de verdachte aan de [adres01] . [medeverdachte01] wordt daar gebeld door zijn broer, die zegt een financieel probleem te hebben met het slachtoffer. [medeverdachte01] , die die dag door het slachtoffer zou worden opgehaald, heeft het slachtoffer vervolgens opgebeld en hem gevraagd naar de [adres01] te komen, enerzijds om hem daar op te komen halen, maar ook om over het conflict tussen zijn broer en het slachtoffer te komen praten.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat er een discussie gaande was over geld en dat het slachtoffer mede om die reden naar zijn huis zou komen.
Het slachtoffer is op de [adres01] aangekomen en [medeverdachte01] heeft voor hem de deur open gedaan. De verdachte was toen nog op de bovenverdieping van de woning en kwam na een tijdje naar beneden. De verdachte is op de bank gaan zitten en heeft daar een sigaret gerookt.
Op een gegeven moment is een hoog oplopende discussie tussen [medeverdachte01] en het slachtoffer ontstaan. De verdachte bemoeit zich hiermee en zegt dat er niet geschreeuwd moet worden in het huis van zijn moeder. Als zijn woorden niet het gewenste effect hebben staat hij op en is vanaf dat moment betrokken bij de ruzie. Er wordt over en weer gescholden.
Op enig moment heeft de verdachte in die ruzie uit de tas, die hij omhad, een vuurwapen gepakt en in zijn rechterhand genomen. In de worsteling, die daarna tussen de verdachte en het slachtoffer is ontstaan, heeft de verdachte met het vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het vuurwapen is daarbij afgegaan en het slachtoffer is door de met het wapen verschoten kogel in zijn hoofd getroffen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte tot aan zijn bemoeienis met de discussie tussen [medeverdachte01] en het slachtoffer geen rol van betekenis in het conflict heeft gehad. De wrijving tussen de verdachte en het slachtoffer is pas vlak voor het schietincident ontstaan. De rechtbank heeft verder ook geen aanwijzingen in het dossier aangetroffen om te veronderstellen dat de verdachte (vooraf) door [medeverdachte01] gevraagd zou zijn om hem, [medeverdachte01] , bij te staan in het conflict met het slachtoffer, door bijvoorbeeld het slachtoffer te confronteren met het wapen. De rechtbank kan wel vaststellen dat de verdachte ervan op de hoogte is geweest dat er iets uitgepraat moest worden. Dat de verdachte daarvoor de woning van zijn moeder ter beschikking heeft gesteld, zoals de officier van justitie heeft betoogd, is niet komen vast te staan. [medeverdachte01] was de nacht voor het incident al bij de verdachte blijven slapen en bevond zich om die reden in de woning aan de [adres01] .
De verdachte heeft het slachtoffer na het schietincident met de auto naar het ziekenhuis gebracht. Toen het slachtoffer daar aankwam was hij inmiddels buiten bewustzijn. Dit is zo gebleven totdat het slachtoffer enkele dagen later, op 30 december 2022, overleed. Vaststaat dat de dood van het slachtoffer het gevolg is van het letsel dat door de door het vuurwapen van de verdachte verschoten kogel is veroorzaakt.
Het handelen van de verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd als moord, doodslag, althans dood door schuld. De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd.
4.1.3.1.
Het primair ten laste gelegde: moord of doodslag
Voor bewezenverklaring van moord is vereist dat sprake is geweest van 'voorbedachte raad'. Hiervoor moet vaststaan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om het slachtoffer te doden en dat hij toen niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij ook de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
[medeverdachte01] lijkt de context te hebben geschapen voor de ontmoeting in de woning aan de [adres01] en de ruzie die daar toen met het slachtoffer is ontstaan. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten voor het vermoeden dat de verdachte of [medeverdachte01] toen een vooropgezet plan hebben gehad om het slachtoffer daar van het leven te beroven. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van moord en dat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat evenmin is gebleken dat de verdachte het had voorzien op de dood van het slachtoffer, zodat de verdachte ook niet het oogmerk of ‘volle’ opzet had om het slachtoffer om het leven te brengen. Maar er kan ook sprake zijn van opzet als iemand zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat een persoon komt te overlijden en die kans ook welbewust aanvaardt, ook wel voorwaardelijk opzet genoemd. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor deze vorm van opzet moet dus bewezen worden:
dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte zou worden gedood
en de verdachte die aanmerkelijke kans ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor al geconstateerd dat de verdachte een vuurwapen bij zich heeft gehad, dit vuurwapen geladen was en dat hiermee de kogel is verschoten die tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Vooropgesteld wordt dat het vuurwapen is weggemaakt en niet meer is teruggevonden, zodat dit niet meer heeft kunnen worden onderzocht. De rechtbank is dan ook genoodzaakt zich voor wat betreft het gebruik van dat vuurwapen te baseren op hetgeen hierover is verklaard.
Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij het wapen waarmee het slachtoffer is geschoten al zo’n negen maanden in zijn bezit heeft gehad. Hij heeft het aangeschaft met zes patronen in het magazijn. De rechtbank concludeert dat hij ook wist hoe hij dat wapen moest gebruiken, omdat hij het naar zijn eigen zeggen bij aanschaf heeft getest en toen een kogel daarmee heeft verschoten. Ook heeft hij verklaard dat het magazijn met de resterende patronen steeds in het vuurwapen is blijven zitten. Verder hechtte hij er naar zijn zeggen altijd belang aan om bij het vastpakken van dat wapen zijn vinger op de slede te houden en niet bij de trekker omdat een dergelijk vuurwapen heel snel kan afgaan.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte de aard van zijn vuurwapen kende, wist dat het wapen functioneerde en geladen was en dat hij zich van het gevaar van het hanteren van een dergelijk vuurwapen bewust is geweest.
Op grond van de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte01] staat vast dat de kogel met het vuurwapen, dat de verdachte vasthad, is verschoten.
[medeverdachte01] heeft ter terechtzitting verklaard dat de verdachte het vuurwapen heeft doorgeladen vlak voordat hij het slachtoffer daarmee heeft geslagen; de verdachte ontkent dat stellig.
De raadsman heeft op dit punt betoogd dat de verklaring van [medeverdachte01] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte01] in zijn verklaringen heeft getracht zijn eigen rol bij dit incident af te zwakken. Zo heeft hij bijvoorbeeld, in weerwil van de feiten die uit het dossier blijken, verklaard dat hij zich helemaal niet heeft willen bemoeien met de onenigheid tussen zijn broer en het slachtoffer en dat het ook niet de bedoeling was om in de woning over deze onenigheid te praten. De rechtbank is dan ook terughoudend bij het gebruik van de verklaring van [medeverdachte01] voor het bewijs.
Op het punt van het doorladen van het vuurwapen kort voor het afgaan van dit wapen, zal de rechtbank de verklaring van [medeverdachte01] desondanks wel voor het bewijs gebruiken. Daarvoor is van belang dat [medeverdachte01] dit al in zijn allereerste verhoor bij de politie heeft verklaard en hierin consistent is gebleven tot en met zijn verklaring als getuige op de terechtzitting.
En dus ook nadat hij met de verdachte samen in een arrestantenbus heeft verbleven, waar hun gesprek werd afgeluisterd, en de verdachte hem duidelijk heeft gemaakt dat dit onderdeel van zijn, Atiks, verklaring zeer belastend voor de verdachte is.
Daar komt bij dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte01] op dit punt ook steun vindt in een afgeluisterd telefoongesprektussen de broer van de verdachte en een onbekend gebleven persoon. In dat gesprek spreekt de broer van de verdachte namelijk over de aanwezigheid van een ‘klik en klak’ geluid dat het wapen heeft gemaakt, een geluid dat geassocieerd wordt met het doorladen van een vuurwapen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte het wapen heeft doorgeladen voordat hij het slachtoffer daarmee heeft geslagen.
Op grond van het vorenstaande constateert de rechtbank dat de verdachte het slachtoffer met een doorgeladen wapen tegen het hoofd heeft geslagen. Verondersteld mag worden dat een ieder, maar zeker de verdachte die het wapen al enige tijd in zijn bezit had en de werking daarvan kende, zich bewust is van de risico’s die het gebruik van een doorgeladen vuurwapen met zich brengt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte, door het wapen in een worsteling als slagwapen te gebruiken en het slachtoffer tegen het hoofd - een uiterst vitaal deel van het lichaam - te slaan, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het wapen daarbij zou afgaan en dat daardoor tevens de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen op het gevolg: de dood van het slachtoffer. Het feit dat hij naar zijn zeggen zijn vinger op de slede had gelegd doet daaraan niet af. Immers, de positie van die vinger kan eenvoudigweg beïnvloed worden door het slaan zelf, door de wijze waarop het vuurwapen het hoofd van het slachtoffer raakt.
Bewust aanvaarden
Vervolgens ligt aan de rechtbank de vraag voor of bewezen kan worden dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Vast moet komen te staan dat de verdachte zich het gevaar van een dodelijk schot heeft gerealiseerd of zich dat heeft moeten realiseren en desondanks willens en wetens dat risico toch heeft aanvaard. De rechtbank heeft als eerste gekeken of hiervoor contra-indicaties aanwezig zijn en heeft die inderdaad aangetroffen.
Vaststaat dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft
geslagen. Had hij het slachtoffer al dan niet bewust willen doden, dan had het schieten met het al doorgeladen wapen veel meer in de rede gelegen. Dit heeft de verdachte niet gedaan.
Daarnaast is de verdachte pas op het laatste moment verzeild geraakt in de ruzie tussen het slachtoffer en [medeverdachte01] , en is aannemelijk dat de verdachte alleen aan die ruzie een einde heeft willen maken. Het hele gebeuren heeft bovendien in een zeer kort tijdsbestek plaatsgevonden. Een andere contra-indicatie ziet de rechtbank in de chaos en het paniekerige handelen van de verdachte direct na afloop van het feit, zoals dit blijkt uit zowel zijn eigen verklaring als uit de verklaringen van [medeverdachte01] . Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer zelf direct naar het ziekenhuis gebracht en om hulp gevraagd. Uit de camerabeelden vanuit het ziekenhuis valt ook de heftige emotie op dat moment van het gezicht van de verdachte af te lezen. Ook uit bevindingen van de politie ter plaatse volgt dat de verdachte zichtbaar overstuur was.
Het dossier biedt vervolgens onvoldoende houvast voor de constatering dat de verdachte wél die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Hoewel het naar het oordeel van de rechtbank een grensgeval betreft verdragen al deze contra-indicaties samengenomen zich niet met de conclusie dat de verdachte welbewust de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat sprake is geweest van de vereiste voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte zal dus worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
4.1.3.2.
Het subsidiair ten laste gelegde: dood door schuld
Nu het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, dient de rechtbank te beoordelen of de dood van het slachtoffer aan de schuld van de verdachte te wijten is. Namens de verdachte is ten aanzien van deze verdenking aangevoerd dat geen sprake is geweest van roekeloosheid.
Zoals hiervoor al uiteengezet heeft de verdachte in een worsteling met een doorgeladen vuurwapen op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Dit gebeurde terwijl zij zich in een kleine woonkamer bevonden. Daarbij opgeteld de hiervoor reeds uiteengezette omstandigheden, te weten de kennis en ervaring van de verdachte met het vuurwapen en het slaan tegen een uiterst vitaal lichaamsonderdeel als het hoofd, is de rechtbank van oordeel dat dit gedrag van de verdachte anders dan de verdediging heeft betoogd wel als de hoogste vorm van schuld, te weten roekeloosheid, aan te merken is.