ECLI:NL:RBROT:2023:11288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
10.338166.22/ VI-nummer: 99.000187.40
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het wegmaken van een vuurwapen en telefoons na dodelijk schietincident

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die betrokken was bij een schietincident waarbij het slachtoffer dodelijk werd geraakt. Na het incident heeft de verdachte een vuurwapen en twee telefoons van het slachtoffer weggemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het bezit van het vuurwapen, omdat hij actief en berekenend handelde door het wapen te verbergen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen wegens gebrek aan causaal verband met de bewezen feiten. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte toegewezen, wat betekent dat hij een deel van een eerdere straf moet ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10.338166.22
VI-nummer: [nummer01]
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
raadsman mr. P.H.A. de Boer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de zaak met VI-nummer [nummer01] voor een periode van 120 dagen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2. Allereerst heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan begunstiging. Hij heeft het vuurwapen waar medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) het slachtoffer [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer) mee op zijn hoofd heeft geslagen als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden, weggemaakt door het in een vuilcontainer te gooien. Daarnaast heeft de verdachte twee telefoons van het slachtoffer weggemaakt. Slechts één van de telefoons is uiteindelijk teruggevonden. Hierdoor heeft geen onderzoek aan het wapen en aan de tweede telefoon kunnen plaatsvinden, omdat deze niet meer teruggevonden zijn. De opsporing door politie en justitie is hierdoor moeilijker gemaakt en belangrijke bewijsstukken zijn aan het zicht onttrokken. De officier van justitie acht ook het voorhanden hebben van het wapen en de munitie bewezen, ook al was dit maar voor een korte periode.
4.2.
Standpunt verdediging
Allereerst heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het eerste feit, het voorhanden hebben van het wapen en de munitie. De verdachte wist pas van het vuurwapen op het moment dat [medeverdachte01] dit wapen trok. Zowel de verdachte als [medeverdachte01] verklaren dat er sprake was van paniek nadat het schot was gevallen en dat het wapen daarna in die paniek door de verdachte is weggegooid. Hij kreeg het onverhoeds in zijn handen gedrukt. De verdachte heeft precies gedaan wat er van hem op dat moment verwacht mocht worden: hij heeft afstand van het wapen genomen. Er kan dan ook niet gesteld worden dat de verdachte het wapen in strafrechtelijk verwijtbare zin voorhanden heeft gehad. Voor wat betreft de munitie komt daar nog bij dat onbekend is gebleven of er, op het moment dat de verdachte het vuurwapen in handen gedrukt kreeg, munitie in het wapen aanwezig was. In ieder geval had de verdachte daar geen weet van. Het verwijt van het voorhanden hebben van het vuurwapen en/of munitie kan hem ook niet alsnog gemaakt worden via medeplegen, vanwege het beperkte aandeel van de verdachte in het gebeuren.
De verdachte dient ook van het tweede feit, het wegmaken van het wapen en de telefoons, te worden vrijgesproken.
De telefoons zijn namelijk niet gebruikt bij het bedoelde misdrijf (het handelen dat tot de dood van het slachtoffer heeft geleid) en er zijn ook geen sporen van dat misdrijf mee bedekt. De verdachte heeft die telefoons weggemaakt op verzoek van het slachtoffer zelf om de inhoud daarvan vertrouwelijk te houden. Bovendien ziet artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht op het behulpzaam zijn aan de
dadervan een strafbaar feit. De telefoons zijn niet op verzoek van de dader, te weten [medeverdachte01] , maar op verzoek van het slachtoffer weggemaakt. Ten aanzien van de telefoons kan dan ook geen veroordeling op grond van artikel 189 lid 3 Sr volgen. Het weggooien van het pistool is, zoals hiervoor uitgelegd, in een panieksituatie gebeurd waarbij de verdachte heeft gedaan wat van hem verwacht mocht worden: afstand nemen van dat vuurwapen. Het wegmaken daarvan is dan ook niet strafbaar.
4.3.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte01] , stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 27 december 2022 is het slachtoffer naar de woning van (de moeder van) [medeverdachte01] aan de [adres02] gekomen om de verdachte op te halen. Die middag had de verdachte bovendien nog met het slachtoffer gebeld en afgesproken dat zij daar ook over een conflict tussen het slachtoffer en de broer van de verdachte zouden spreken.
[medeverdachte01] was in de woning aanwezig toen beiden het betreffende conflict bespraken. [medeverdachte01] is zich toen met dat gesprek gaan bemoeien en op enig moment heeft [medeverdachte01] toen een vuurwapen gepakt uit de tas die hij omhad. [medeverdachte01] heeft dit doorgeladen en daarmee uiteindelijk op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het wapen is daarbij afgegaan en het slachtoffer is door een kogel uit het wapen in zijn hoofd geraakt.
De verdachte heeft vervolgens het wapen van [medeverdachte01] overgepakt, uit de keuken een theedoek gehaald om vingersporen te verwijderen en het wapen daarin te wikkelen en heeft dat vuurwapen vervolgens weggegooid in een ondergrondse vuilcontainer, vlak bij de woning. Later heeft de verdachte ook twee telefoons van het slachtoffer laten verdwijnen. Eén daarvan is teruggevonden in een put en de andere telefoon is nooit teruggevonden.
Het slachtoffer is op 30 december 2022 aan zijn verwondingen overleden.
Feit 1
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het vermoeden dat de verdachte en/of [medeverdachte01] een vooropgezet plan hadden om het slachtoffer iets aan te doen. De verdachte lijkt wel de context te hebben geschapen voor de ontmoeting in de woning aan de [adres02] en het ontstaan van de discussie aldaar, maar er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verdachte bij die ontmoeting dan wel bij die discussie enige rol had toebedeeld aan [medeverdachte01] en diens vuurwapen. Dat [medeverdachte01] zich met de discussie is gaan bemoeien en daarbij gebruik heeft gemaakt van het vuurwapen is een omstandigheid die de verdachte niet heeft kunnen of moeten voorzien. De rechtbank komt als gevolg daarvan niet tot een bewezenverklaring van het
medeplegenvan het voorhanden hebben van het wapen en de munitie en zal de verdachte daarvan partieel vrijspreken. De verdachte heeft het wapen immers pas in zijn handen gekregen nádat [medeverdachte01] het wapen, na het incident, aan hem had gegeven.
De raadsman heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van het voorhanden hebben van het wapen, omdat de verdachte juist heeft gedaan wat er van hem verwacht werd: zo snel mogelijk afstand nemen van het wapen. De rechtbank volgt deze redenering niet en is van oordeel dat de verdachte na het schietincident juist actief en gericht is gaan handelen met het wapen door het weg te maken. Omdat hij eerst nog een theedoek is gaan halen om het wapen van vingersporen te ontdoen en het vuurwapen daarin te wikkelen, het wapen daarna naar buiten heeft gebracht en in een ondergrondse container heeft gegooid, heeft de verdachte – zij het voor korte tijd – het bezit en de beschikkingsmacht gehad over het wapen en die macht ook gebruikt. In plaats van daar in de woning onmiddellijk afstand van te nemen, heeft de verdachte juist berekend gehandeld met het wapen.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat deze handelswijze ook nog geschaard moet worden onder “het afstand nemen van het wapen” geeft hij daaraan een onjuiste betekenis en de rechtbank volgt dat standpunt niet.
Gezien de verklaring van [medeverdachte01] bij de politie dat het magazijn zes patronen bevatte, hij slechts eenmaal eerder geschoten had en verder nooit en het magazijn met patronen altijd in het vuurwapen aanwezig was, komt de rechtbank tot de conclusie dat zich meer munitie in het vuurwapen heeft bevonden dan alleen het patroon waarmee het slachtoffer is geraakt. Het standpunt van de verdediging dat niet bewezen kan worden dat zich munitie in het wapen bevond toen de verdachte dit wapen voorhanden had, volgt de rechtbank daarom niet. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 2
Uit het dossier volgt dat het wapen waarmee het schot is gelost nooit is teruggevonden en dat er twee telefoons van het slachtoffer verdwenen zijn na het feit. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij het wapen heeft weggegooid in een container, dat hij één telefoon heeft weggegooid in een put en dat hij één telefoon bij iemand, van wie hij de naam niet wil noemen, heeft afgegeven. Alleen de telefoon in de put is, na de arrestatie en de verklaring van de verdachte, teruggevonden.
Vaststaat dat het schot is gelost met het wapen dat de verdachte heeft weggegooid. Hij was immers zelf in de ruimte aanwezig toen het schot werd gelost en heeft het wapen van [medeverdachte01] direct in zijn handen gekregen. Daarmee staat vast dat de verdachte wetenschap had van het strafbare feit waar de ander, [medeverdachte01] , van wordt verdacht. Door het wapen in een ondergrondse vuilcontainer te gooien, heeft hij hiermee het voorwerp waar het misdrijf mee is gepleegd weggemaakt en aan het politieonderzoek onttrokken. Ook heeft de inbeslagneming daarvan niet kunnen plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor de telefoons. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij precies wist waar hij welke telefoon moest laten verdwijnen. Eén van de telefoons is ook nooit teruggevonden en de verdachte weigert nog steeds te vertellen aan wie hij deze heeft gegeven. Door op deze manier met de telefoons te handelen, zijn eveneens sporen weggemaakt. Vanuit die telefoons hadden bijvoorbeeld de omstandigheden rondom het schietincident en de aanleiding daarvoor duidelijk kunnen worden. Dit onderzoek heeft de politie nu niet kunnen uitvoeren. Het feit dat het slachtoffer hem zelf zou hebben gevraagd om die telefoons te verbergen – als dat al zo zijn geweest – pleit hem daarvan niet vrij. Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van begunstiging door zowel het wapen als de telefoons weg te maken.
4.3.1.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 27 december 2022 te Rotterdam
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie II
of III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool of revolver,
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op
artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer
kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 27 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
sub 2
nadat op 27 december 2022 te Rotterdam,
enig misdrijf, was gepleegd,
met het oogmerk om de nasporing of vervolging daarvan
te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarmede dat misdrijf was gepleegd en andere sporen
van dat misdrijf, te weten een vuurwapen
respectievelijkmobiele telefoons
heeft, weggemaakt, en aan het onderzoek van de
ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken
en
sub 3
opzettelijk voorwerp
en, te weten een vuurwapen en mobiele
telefoons, d
iekon
dendienen om de waarheid aan de dag te brengen,
met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten,
heeft weggemaakt en aan het onderzoek van de
ambtenaren van justitie of politie heeft onttrokken, door dat vuurwapen in een
vuilcontainer te gooien en
eenmobiele telefoon weg te gooien en
een mobiele telefoonaan een onbekend gebleven persoon te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een (vuur)wapen van categorie II of III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
2.
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken voorwerpen waarmede het misdrijf is gepleegd wegmaken en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en of politie onttrekken, meermalen gepleegd

en

opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, wegmaken en aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht ten aanzien van beide feiten. Op de verdachte ontstond een van buiten komende psychische druk door de plotselinge heftige realiteit van het schot en het slachtoffer dat in elkaar zakte, gevolgd door [medeverdachte01] die het wapen in de handen van de verdachte duwde met de opdracht het wapen weg te brengen. De feiten kunnen de verdachte niet verweten worden en hij dient daarom ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Hoewel de rechtbank zonder meer wil aannemen dat de verdachte is geschrokken toen het schot werd gelost, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de vervolgbeslissingen van de verdachte om het wapen aan te pakken, schoon te maken, in een theedoek te wikkelen en in een ondergrondse container weg te gooien, alsmede om de twee telefoons apart van elkaar weg te gooien danwel bij een ander in bewaring te geven, tot stand zijn gekomen onder een zodanige van buiten komende drang dat de verdachte daaraan geen weerstand kon of behoefde te bieden en waardoor hij niet anders kon dan deze beslissingen te nemen. Het beroep op psychische overmacht faalt.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.1.1.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich door het weggooien van het wapen in een container en het laten verdwijnen van twee telefoons, schuldig gemaakt aan begunstiging. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan een ernstig misdrijf, te weten dood door schuld, door de nasporing daarvan of vervolging van de dader te bemoeilijken. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Door het wapen, voorzien van munitie, weg te gooien, heeft de verdachte dit wapen en deze munitie ook korte tijd voorhanden gehad. Hij heeft hier berekenend mee gehandeld door het wapen te verpakken in een theedoek en deze weg te gooien in een ondergrondse container.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De begunstiging door de verdachte heeft plaatsgevonden ten aanzien van een levensdelict, wat de rechtbank in strafverhogende mate meeweegt.
Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de verdachte meerdere voorwerpen op berekenende wijze aan het zicht van politie en justitie heeft onttrokken.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte door het schietincident dat voor zijn ogen heeft plaatsgevonden zelf PTSS heeft opgelopen. De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke straf met eventueel een werkstraf op te leggen om de behandeling van de verdachte voor deze psychische klachten en de begeleiding van de verdachte niet te doorkruisen. Uit de ongedateerde brief over de verdachte van Homerun Humanitas DMH volgt dat de behandeling van de verdachte voor zijn traumaklachten nog niet is gestart. Gelet hierop op en gezien de ernst van de bewezenverklaarde, acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke straf niet passend. De rechtbank acht, alles afwegend, de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen

In dit strafproces hebben vier nabestaanden van het slachtoffer, te weten de moeder [benadeelde partij01] , de vader [benadeelde partij02] , de zus [benadeelde partij03] en het zusje [benadeelde partij04] , schadevergoeding van de verdachte gevorderd. Daarnaast is een vordering tot schadevergoeding ingediend door [benadeelde partij01] , in haar hoedanigheid van erfgenaam van het slachtoffer [slachtoffer01] . Al deze partijen hebben verzocht om de toegekende bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen die zijn ingediend allemaal gebaseerd zijn op de schade die ontstaan is door het schietincident waardoor het slachtoffer gewond is geraakt en diens daaropvolgende overlijden. Aan de verdachte is echter geen strafbaar feit tenlastegelegd dat hiermee samenhangt. De vorderingen dienen daarom afgewezen te worden.
8.2.
Beoordeling
De vorderingen van de benadeelde partijen richten zich tot de schade als gevolg van het verwonden en het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank heeft ten aanzien van de verdachte het voorhanden hebben van een wapen en begunstiging bewezenverklaard. Er is te weinig causaal verband tussen die bewezenverklaarde feiten en de schadeveroorzakende gebeurtenis waarop de vorderingen zien. Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van alle benadeelde partijen afgewezen. De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

9.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De verdachte is op 29 juli 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op
29 juli 2022 en bedraagt 420 dagen.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen dan wel om te zetten naar een werkstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard en omvang van een mogelijke veroordeling.
9.3.
Beoordeling
Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat van de vrijheidsstraf die thans niet ten uitvoer is gelegd alsnog een gedeelte, te weten 120 dagen, moet worden ondergaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55 en 189 van het Wetboek van Strafrecht;
en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst afde vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] en [slachtoffer01] ;
wijst toede vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen, moet worden ondergaan;
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. W.J. de Veld en D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 december 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie II
en/of III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool of revolver,
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op
artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer
kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 27 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
sub 2
nadat op of omstreeks 27 december 2022 te Rotterdam,
enig misdrijf, te weten (poging) moord/doodslag was gepleegd,
met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan
te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen
van dat misdrijf, te weten een vuurwapen en/of een of meer mobiele telefoons
heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de
ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken
en/of
sub 3
opzettelijk een voorwerp, te weten een vuurwapen en/of een of meer mobiele
telefoons, dat kon dienen om de waarheid aan de dag te brengen,
met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te
verijdelen
heeft verborgen, vernietigd en/of weggemaakt en/of aan het onderzoek van de
ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken, door dat vuurwapen in een
vuilcontainer te gooien en/of die mobiele telefoons weg te gooien en/of aan een
onbekend gebleven persoon te geven;