ECLI:NL:RBROT:2023:11262

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
10-082005-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne door uithaler op besloten terrein in Rotterdam

Op 18 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die zich als uithaler schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van ongeveer 56 kilogram cocaïne. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd en had de taak om pakketten uit een container te halen die al op Nederlands grondgebied stond. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte essentieel was in de keten van invoer van harddrugs. De verdachte werd op 28 maart 2023 aangetroffen op het besloten terrein van een bedrijf in Rotterdam, waar hij een inspectieluik van een container had verwijderd. De container was afkomstig uit Honduras en bevatte een grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet betrokken was bij de invoer, en oordeelde dat hij medepleger was van de verlengde invoer van cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar wogen. De rechtbank benadrukte dat de cocaïnehandel een ernstig maatschappelijk probleem vormt en dat de verdachte een onmisbare schakel was in de internationale transport- en distributieketen van cocaïne. De verdachte had zich laten leiden door geldelijke motieven en de rechtbank vond het belangrijk om streng op te treden tegen dergelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-082005-23
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [locatie01] ,
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte samen met anderen cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte had slechts als taak pakketten uit een container te halen die al op Nederlands grondgebied stond. De handelingen van de verdachte waren niet gericht op invoer of verlengde invoer van de cocaïne.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het terrein van [bedrijf01] niet aangemerkt dient te worden als een in een haven gelegen besloten plaats als bedoeld in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling
De verdachte is op 28 maart 2023 aangetroffen op het besloten terrein van [bedrijf01] aan de [adres02] in Rotterdam. Naast hem lag een sporttas met daarin twee dummy pakketten. Een inspectieluik van een container, met kenmerk [containernummer01] , in de directe nabijheid was verwijderd en lag op de grond. Uit onderzoek is gebleken dat de betreffende container afkomstig was uit Honduras met als bestemming Rotterdam. Tijdens een tussenstop in de haven van Antwerpen werden in totaal zesenvijftig pakketten met cocaïne aangetroffen. Vervolgens werden deze pakketten verwijderd en werden er zesenvijftig dummypakketten en een monster met cocaïne, afkomstig uit een van de oorspronkelijke pakketten, teruggeplaatst. Op 24 maart 2023 is de container vervoerd vanuit Antwerpen en de volgende dag gelost bij de ECT Delta terminal in Rotterdam. Op 27 maart 2023 is de container vervoerd naar een bedrijf in Barendrecht waar de legale lading werd gelost. Hierna is de container geplaatst op het empty-depot-terrein van [bedrijf01] in de Waalhaven in Rotterdam.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij op 28 maart 2023 heeft verbleven op het terrein van [bedrijf01] en daar een aantal pakketten uit een inspectieluik van een container heeft gehaald. Hij was een dag tevoren door een paar jongens benaderd om dit te doen. Er werd hem een bedrag van € 10.000 in het vooruitzicht gesteld. Via chats ontving de verdachte gegevens over de betreffende container zodat het voor hem duidelijk was waar hij moest zijn. Bij de container was een schroeftol klaargezet om de inspectieluiken te verwijderen. De verdachte heeft verklaard dat het voor hem duidelijk was dat het om cocaïne ging.
Als uithaler is de verdachte een essentiële schakel in de keten van het invoertraject geweest en heeft hij met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de invoer van cocaïne in Nederland. Hieronder moet ook worden begrepen het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen, zoals omschreven in artikel 1, vierde lid , van de Opiumwet, de verlengde invoer. Dit brengt met zich dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met andere betrokkenen in het invoertraject en dat dus sprake is geweest van een zodanige samenwerking dat van medeplegen gesproken moet worden.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de aanwezigheid van de container in Nederland voordat de verdachte in beeld kwam, eraan in de weg staat dat de verdachte wordt veroordeeld voor verlengde invoer. De essentie van een van de verschijningsvormen van verlengde invoer is immers, aldus artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet dat sprake is van een op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling met betrekking tot verdovende middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Het is niet nodig dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen zelf. Het beroep op het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2640) gaat niet op, omdat wat daarin is overwogen geen betrekking heeft op het leerstuk van de verlengde invoer, maar op het leerstuk van medeplegen en dat mede in het licht van de in die specifieke zaak aan de orde zijnde ten laste gelegde pleegperiode.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat het terrein van [bedrijf01] voldoet aan de criteria zoals de wetgever dat blijkens de tekst en de parlementaire geschiedenis heeft bedoeld met het bepaalde in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. Het terrein ligt in een ‘haven’, zijnde een terrein dat is ingericht voor het afmeren van schepen én de bijbehorende infrastructuur, en is ‘besloten’, omdat de plaats kenbaar van de omgeving is afgescheiden door middel van een omheining of hek (vgl. Kamerstukken II 2019/20, 35564, nr. 3, p. 35-36). Daarbij komt dat het terrein van [bedrijf01] in ieder geval is bestemd voor de opslag van containers. Ten slotte is in de wetsgeschiedenis overwogen dat de behoefte aan de voorgestelde strafbaarstelling in het bijzonder voortvloeit uit de gesignaleerde praktijk dat personen binnendringen op beveiligde terreinen waar containers worden uit- en overgeladen, op zoek naar containers waarin drugs zijn verstopt om deze drugs vervolgens van het terrein te halen (vgl. idem, 2020/21, nr. 6, p. 22). Dat is waaraan de verdachte zich feitelijk schuldig heeft gemaakt.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij, in de periode van 24 maart 2023 tot en met 28 maart 2023, te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij, op 28 maart 2023, te Rotterdam,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven
gelegen besloten plaats voor opslag van goederen, te
weten het besloten empty-depot-terrein van [bedrijf01] , gevestigd aan de
[adres02] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod;
2
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor opslag van goederen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne. De verdachte is over het hek geklommen van een in de haven Rotterdam gelegen besloten terrein en heeft zich vervolgens begeven naar de container waarin de drugs waren verstopt. De verdachte heeft een inspectieluik van de container verwijderd met als doel de drugs veilig te stellen. De douane had kort daarvoor zesenvijftig pakketten van elk ongeveer een kilo uit de container gehaald en vervangen door dummypakketten.
Hoewel de rol van de verdachte als uithaler van relatief beperkte aard is, is deze essentieel in de keten van de invoer van harddrugs. Zijn uithalersactiviteiten maken namelijk mogelijk dat de cocaïne kan worden afgeleverd en verder kan worden verspreid. Daarmee is de verdachte een onmisbare schakel in een onderdeel van de internationale transport- en distributieketen van cocaïne geweest. Slechts door interventie van de douane kon worden voorkomen dat een grote hoeveelheid van ongeveer zesenvijftig kilo elders kon worden afgeleverd. Cocaïnehandel vormt een ernstig maatschappelijk probleem en een bedreiging van de volksgezondheid omdat dit vaak gepaard gaat met andere vormen van (zware) criminaliteit. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het vertrouwen in en de goede werking van de Rotterdamse haven wordt bovendien ernstig ondermijnd door de drugsinvoer die daar plaatsvindt.
Havens zijn voorts van essentieel belang voor het economische verkeer en het maatschappelijke leven. Het is daarom belangrijk dat de in de haven gevestigde containerbedrijven ongestoord kunnen functioneren. De verdachte heeft door onbevoegd het besloten terrein op te gaan dit economische verkeer verstoord. Beveiliging van haventerreinen tegen indringers vergt namelijk veel mankracht van overheidsdiensten en de kosten voor toezicht en handhaving zijn aanzienlijk. Die kosten komen ten laste van de containerbedrijven en uiteindelijk van de maatschappij.
De verdachte heeft zich niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van de handel in en gebruik van verdovende middelen. Hij heeft zich laten leiden door geldelijke motieven. Hier dient dan ook streng tegen te worden opgetreden.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 september 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er lijkt geen sprake te zijn van een delictpatroon. Over het feit waarvan betrokkene wordt verdacht, zegt hij dit te hebben gedaan om snel geld te verdienen om zijn schulden af te lossen. Wanneer betrokkene in vrijheid wordt gesteld, zegt hij te beschikken over huisvesting. Voorafgaand aan de preventieve hechtenis woonde hij bij zijn zus en hij kan hier weer naar toe. Hij heeft het doel om zijn opleiding in de zorg voort te zetten en te gaan werken in deze branche. Deze vooruitzichten zouden eventueel gerekend kunnen worden tot beschermende factoren. De reclassering ziet geen mogelijkheid om met interventies te werken aan gedragsverandering, omdat betrokkene niet gemotiveerd is om hieraan mee te werken.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in de regel in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rol van de verdachte bij de invoer van de cocaïne is die van uithaler. Dat is weliswaar een belangrijke rol, maar tegelijkertijd een beperkte rol in het grotere geheel. De rechtbank acht een gevangenisstraf van vierentwintig maanden passend en geboden en zal deze straf dan ook opleggen. Er is geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, omdat de verdachte goed in staat lijkt om de gevolgen van zijn handelen te overzien en in de toekomst andere keuzes te maken.
Voorwaarden, waartoe nu ook niet is geadviseerd, kunnen bovendien worden overwogen bij de eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, in of omstreeks de periode van 24 maart 2023 tot en met 28 maart 2023, te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
56 pakketten van ongeveer 1 kilogram per stuk,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 24 maart 2023 tot en met 28 maart 2023, te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van 56 pakketten van ongeveer 1 kilogram per stuk inhoudende cocaïne, in elk geval
een hoeveelheid cocaïne, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de
Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- ( via de applicatie Signal) contact te onderhouden met een of meerdere
medeverdachten en/of
- zich (onbevoegd) te begeven op een empty-depot-terrein voor containers, te
weten het (besloten) terrein van [bedrijf01] , gevestigd aan de [adres02] in
Rotterdam en/of
- zich te begeven naar de zich aldaar bevindende reefercontainer [containernummer01]
en/of
- de inspectieluiken van voornoemde reefercontainer met een accuschroeftol open
te schroeven en/of
- de zich aldaar bevindende pakketten cocaïne te verwijderen en/of
- ( vervolgens) voornoemde pakketten in een sporttas te doen;
2
hij, op of omstreeks 28 maart 2023, te Rotterdam,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement
gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te
weten het (besloten) empty-depot-terrein van [bedrijf01] , gevestigd aan de
[adres02] .