ECLI:NL:RBROT:2023:11259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/10/651426 / HA ZA 23-72
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van de laatste twee betalingstermijnen op grond van een overeenkomst tot koop en verkoop van activia en passiva

In deze zaak vorderen de eiseressen, [eiseres01] en [eiseres02], betaling van de laatste twee betalingstermijnen van een koopovereenkomst met BBL OIL B.V. De gedaagde, BBL, weigert betaling te doen en beroept zich op vermeende fraude door de verkopers. De rechtbank heeft op 29 november 2023 geoordeeld dat er geen sprake is van fraude en dat BBL haar betalingsverplichtingen moet nakomen. De eiseressen hebben een onderneming verkocht aan BBL, die zich bezighoudt met de groothandel in brandstoffen. BBL stelt dat zij na de koop heeft ontdekt dat de verkopers in het verleden hun klanten te veel in rekening hebben gebracht, wat zou leiden tot een lagere omzet en winst voor BBL. De rechtbank heeft vastgesteld dat BBL niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims van fraude en dat de eiseressen hun verplichtingen uit de koopovereenkomst zijn nagekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen toegewezen en BBL veroordeeld tot betaling van de uitgestelde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651426 / HA ZA 23-72
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres01],
gevestigd te Vlaardingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres02],
gevestigd te Vlaardingen,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BBL OIL B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.Y. Elshof te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [eiseres02] en BBL genoemd worden.

1.Kern van het geschil

BBL (koper) heeft van eiseressen een onderneming gekocht op het gebied van groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen. Volgens verkopers weigert BBL ten onrechte om de laatste twee betalingstermijnen te voldoen. BBL weigert dit omdat volgens haar na de koop is gebleken van fraude aan de zijde van verkopers. De fraude zou eruit bestaan dat verkopers in het verleden hun klanten – bij het vullen van gasflessen – ten onrechte te veel in rekening hebben gebracht. BBL heeft deze handelwijze niet voortgezet en maakt daarom nu minder omzet en winst en stelt dat zij achteraf bezien te veel heeft betaald voor de onderneming. Zij weigert daarom de laatste twee betalingen te voldoen onder de koopovereenkomst en beroept zich op verrekening. Daarnaast vordert zij (in reconventie) ook vergoeding van haar verdere schade. De rechtbank oordeelt dat geen er sprake is van fraude en dat BBL haar betalingsverplichtingen jegens verkopers onder de koopovereenkomst moet voldoen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 januari 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 7 juni 2023 met een zittingsagenda;
  • de brief van de rechtbank van 5 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties in conventie en reconventie;
  • de brief van 29 juni 2023 van BBL met usb-stick met geluidsopname;
  • de mondelinge behandeling van 10 oktober 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, en de daar overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
2.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
BBL exploiteert een onderneming op het gebied van groothandel in brandstoffen en gassen.
3.2.
[naam01] is via zijn holdingvennootschap [eiseres02] (indirect) de enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres01] .
3.3.
Op 1 december 2021 hebben [eiseres01] en [eiseres02] enerzijds en BBL anderzijds een “overeenkomst tot koop en verkoop van activa en passiva” (hierna: de koopovereenkomst) gesloten.
3.4.
In de koopovereenkomst is, onder meer, het volgende bepaald:
“2.4 De activa die behoren tot de Onderneming bestaan uit:
(a) de Vaste Activa;
(b) de Intellectuele Eigendomsrechten;
(c) de Administratie;
(d) de (lopende) Contracten;
(e) de klantcontacten en goodwill met betrekking tot de Onderneming; en
(f) alle Overige Activa”
en
3. KOOPPRIJS
3.1.
Koper is uit hoofde van de koop van de Activa en de Passiva aan Verkopers een koopprijs verschuldigd van EUR 239.000 (…) (de "Koopprijs"). Van de Koopprijs wordt een bedrag van EUR 200.000 (…) gealloceerd aan Verkoper 1 en een bedrag van EUR 39.000 (…) aan Verkoper 2.
3.2.
De Koopprijs zal als volgt door Koper aan Verkopers worden betaald:
(a) Koper zal op de Ondertekeningsdatum EUR 39.000 betalen aan Verkoper 2 en EUR 100.000 aan Verkoper 1 (“Closing Betaling”);
(b) Koper zal EUR 50.000 betalen op 1 december 2022 aan Verkoper 1 (“Uitgestelde betaling 1”); en
(c) Koper zal EUR 50.000 betalen op 1 december 2023 aan Verkoper 1 (“Uitgestelde betaling 2”).”
3.5.
BBL heeft de hiervoor vermelde Closing Betaling voldaan, maar heeft de Uitgestelde Betaling 1 en 2 niet verricht.
3.6.
Op 30 november 2022 heeft op verzoek van BBL een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres01] en [eiseres02] en BBL. Tijdens dat gesprek zijn door BBL geluidsopnamen gemaakt.
3.7.
Bij e-mail van 6 december 2022 heeft BBL aan [eiseres01] en [eiseres02] , onder meer, het volgende bericht:
“Na ondertekening van de Overeenkomst zijn wij ermee bekend geworden dat de Verkopers, bij het drijven van hun onderneming op het gebied van vloeibare en gasvormige brandstoffen, hebben gefraudeerd. Kort gezegd komt de geconstateerde fraude erop neer dat de Verkopers - met het oog op winstbejag - stelselmatig en opzettelijk onjuiste mededelingen hebben gedaan over de inhoud van door hen verkochte gasflessen.
De Verkopers hebben in dat verband diverse verplichtingen onder de Overeenkomst geschonden. Voorts is sprake van meerdere inbreuken op de door Verkopers afgegeven garanties. Wij stellen de Verkopers hierbij (nogmaals) uitdrukkelijk aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van de frauduleuze handelwijze.”
3.8.
[eiseres01] heeft BBL bij brief van 19 december 2022 gesommeerd om de “Uitgestelde betaling 1” binnen 5 dagen te voldoen.
3.9.
Op 5 januari 2023 hebben [eiseres01] en [eiseres02] ten laste van BBL conservatoir derdenbeslag gelegd onder ABN Amro Bank N.V.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiseres01] en [eiseres02] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
BBL veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2022, althans vanaf 24 december 2022;
BBL veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] op 1 december 2023 van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2023;
BBL veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] van € 940,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en te vermeerderen met 21% btw, te vermeerderen met wettelijke rente;
BBL veroordeelt in de (na)kostenen de beslagkosten.
4.2.
[eiseres01] en [eiseres02] vorderen nakoming door BBL van haar verbintenissen uit hoofde van de koopovereenkomst.
4.3.
BBL voert verweer en concludeert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres01] en [eiseres02] , althans tot afwijzing van hun vorderingen en subsidiair om voor recht te verklaren dat BBL zich terecht op verrekening of opschorting heeft beroepen ter zake van wat zij verschuldigd is of zal worden aan [eiseres01] en [eiseres02] , met hoofdelijke veroordeling van [eiseres01] en [eiseres02] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt in het hiernavolgende ingegaan voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.
in reconventie
4.5.
BBL vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster01] en [verweerster02] hoofdelijk veroordeelt om aan BBL te betalen € 330.415,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 december 2021 en in de (volledige) kosten van de procedure.
4.6.
BBL grondt haar vordering op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van [verweerster01] in haar verbintenissen uit hoofde van de koopovereenkomst.
4.7.
[verweerster01] en [verweerster02] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van BBL, althans tot afwijzing van haar vordering, met veroordeling van BBL bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
4.8.
Op de overige stellingen van partijen wordt in het hiernavolgende ingegaan voor zover van belang voor de beslissingen op de vorderingen.

5.De beoordeling

in conventie

Ten aanzien van [eiseres02]
5.1.
BBL heeft aangevoerd dat [eiseres02] hoe dan ook geen vordering toekomt, omdat de koopovereenkomst ten aanzien van de door [eiseres01] en [eiseres02] gevorderde bedragen alleen verbintenissen voor [eiseres01] bevat. Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres01] en [eiseres02] desgevraagd erkend dat alleen [eiseres01] als eiseres heeft te gelden. De door [eiseres02] ingestelde vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
5.2.
Omdat de vorderingen van [eiseres02] worden afgewezen, is zij tegenover BBL aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. De proceskosten aan de zijde van BBL worden evenwel op nihil gesteld, omdat zij ten opzichte van haar verweer tegen [eiseres01] geen extra kosten heeft gemaakt.
Ten aanzien van [eiseres01]
5.3.
Tussen partijen staat vast dat er een koopovereenkomst is gesloten tussen [eiseres01] en [eiseres02] enerzijds en BBL anderzijds op grond waarvan BBL aan [eiseres01] uiterlijk op 1 december 2022 € 50.000,00 moest betalen en op 1 december 2023 nog eens € 50.000,00. Evenmin is in geschil dat BBL aan de verbintenis tot betaling van € 50.000,00 op uiterlijk 1 december 2022 niet heeft voldaan, zodat BBL ten aanzien van die verbintenis in verzuim is. Ten aanzien van de verbintenis tot betaling van € 50.000,00 op uiterlijk 1 december 2023 heeft BBL ter zitting bevestigd dat zij evenmin aan deze verbintenis zal voldoen, zodat zij op grond van artikel 6:83 sub c BW ook ten aanzien hiervan in verzuim is.
5.4.
BBL beroept zich met betrekking tot de door [eiseres01] ingestelde betalingsvorderingen op verrekening. Volgens BBL zijn [eiseres01] en [eiseres02] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van hun verbintenissen uit hoofde van de koopovereenkomst. [eiseres01] heeft met de door haar in het verleden gevolgde afrekenwijze frauduleus gehandeld tegenover een groot deel van haar klanten, zonder dit voorafgaand aan de koopovereenkomst aan BBL te hebben gemeld. BBL kan door de hiervoor genoemde handelwijze minder omzet en minder winst maken dan aan haar voorafgaand aan de verkoop was voorgesteld. De financiële gegevens die haar voorafgaande aan de overname zijn verstrekt, gaven dus een vertekend beeld. [eiseres01] en [eiseres02] hebben daarmee onder meer in strijd gehandeld met de garanties uit de koopovereenkomst. Ook is de overgedragen onderneming daardoor non-conform in de zin van artikel 7:17 BW. De handelwijze van [eiseres01] en [eiseres02] is bovendien onrechtmatig jegens BBL. BBL stelt als gevolg van dit alles schade te hebben geleden voor een bedrag van minimaal € 329.800,00. Dit bedrag kan zij verrekenen met een eventuele vordering van [eiseres01] en [eiseres02] op BBL. Zij verwijst daarbij mede naar artikel 6.6 van de koopovereenkomst, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat BBL gerechtigd is tot verrekening van enige vordering tot schadevergoeding uit hoofde van de koopovereenkomst met verplichtingen tot betaling van de uitgestelde koopprijs.
5.5.
[eiseres01] en [eiseres02] hebben betwist dat zij hebben gefraudeerd of dat zij anderszins in strijd met de koopovereenkomst of onrechtmatig jegens BBL hebben gehandeld.
Geen fraude
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van de gestelde fraude. Het beroep op verrekening slaagt niet. BBL moet de Uitgestelde betaling 1 en 2 voldoen. De rechtbank licht dat als volgt toe.
5.7.
In rechte staat vast dat [eiseres01] een opeisbare vordering heeft op BBL tot voldoening van de Uitgestelde betaling 1 en 2. Omdat BBL zich hiertegen verweert met een beroep op verrekening, heeft zij op dit punt de stelplicht en – bij voldoende betwisting – ook de bewijslast van de door haar gestelde feiten en omstandigheden die aan haar beroep op verrekening ten grondslag liggen. Dit betekent dat het aan BBL is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [eiseres01] en [eiseres02] met de gevolgde afrekenwijze tegenover de betreffende klanten iets onoorbaars hebben gedaan en zij dit vervolgens tegenover BBL als koper van de onderneming hebben willen verhullen.
5.8.
BBL stelt dat haar in januari/februari 2022, na het sluiten van de koopovereenkomst, is gebleken dat [eiseres01] en [eiseres02] bij het exploiteren van de onderneming stelselmatig hebben gefraudeerd door aan het grootste gedeelte van de klanten telkens een hogere hoeveelheid gas te factureren. Er zou stelselmatig meer liters gas in rekening zijn gebracht dan in een gasfles (tank) kan en mag vanwege onder meer veiligheidsaspecten. Bij kleine gasflessen van 26 liter mag daarom 22/23 liter gevuld worden en bij grote gasflessen van 32 liter zou 25/26 liter gevuld mogen worden. Niettemin werd volgens BBL telkens 26 respectievelijk 32 liter in rekening gebracht. Hierdoor zijn in het verleden oneigenlijke marges behaald. BBL heeft deze frauduleuze handelwijze jegens haar klanten niet voortgezet nadat zij de contracten met hen had overgenomen. Zij is naar eigen zeggen met deze onjuiste afrekenmethode in maart 2022 gestopt kort nadat zij dit had ontdekt. Zij heeft toen bij deze klanten alleen nog 23 respectievelijk 25/26 liter gas per gasfles in rekening gebracht.
5.9.
Ter zitting hebben [eiseres01] en [eiseres02] de afrekenafspraken nader toegelicht. Hieruit blijkt het volgende. Ter uitoefening van haar onderneming vulde [eiseres01] tegen betaling gasflessen voor haar klanten. Zij haalde op regelmatige basis lege gasflessen (of tanks) bij haar klanten op die zij vervolgens vulde en weer bij haar klanten afleverde. Hiervoor stuurde zij haar afnemers facturen. De daarin gevolgde afrekensystematiek is met de klanten overeengekomen. Die afspraken lagen niet vast in afzonderlijke schriftelijke overeenkomsten. Dit is ook onderkend in de koopovereenkomst met BBL. Wat betreft de afrekensystematiek bestonden er drie categorieën afnemers:
  • Categorie 1:Hierin vielen vijf of zes klanten aan wie, omdat zij jaarlijks veel gas afnamen, een vaste prijs per gasflesvulling in rekening werd gebracht. Deze prijs gold voor een jaar en kon nadien (weer voor een jaar) worden herzien. Deze categorie klanten huurde de gasflessen van [eiseres01] . In de vaste jaarprijs was de huur, het onderhoud, het ophalen, vullen en terugbrengen van de gasflessen begrepen;
  • Categorie 2:Dit betrof de grootste groep klanten, namelijk 60 van de in totaal ongeveer 80 klanten. Deze groep werd géén vaste, maar een maandelijks variabele vullingprijs in rekening gebracht. Die prijs was afhankelijk van de actuele gasprijs op dat moment. Ter zitting is het volgende voorbeeld gegeven voor de vulling van een gasfles van 26 liter. De bij deze klanten in rekening gebrachte vullingprijs bedroeg dan de actuele gasprijs per liter maal 26. De in rekening gebrachte prijs betrof niet alleen een prijs voor het geleverde gas, maar hierin waren ook (net als bij categorie 1) de huurkosten, het onderhoud, het ophalen, het vullen en het terugbrengen van de gasflessen begrepen;
  • Categorie 3:Dit betrof ongeveer tien klanten. Aan hen werd een prijs per liter gas in rekening gebracht. De te vullen gasflessen waren eigendom van de klant en bij de vulling hiervan werd wel het exacte aantal liters dat in de flessen ging, in rekening gebracht. Bij deze flessen was dat te bepalen.
5.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gestelde fraude alleen betrekking zou hebben op de categorie 2 klanten, de klanten met een variabele vullingprijs. Anders dan waar BBL vanuit gaat, ziet de in rekening gebrachte prijs niet alleen op de levering van gas, maar ook op de huur, het onderhoud, het ophalen, vullen en terugbrengen van de (gevulde) gasflessen. In dit kader hebben [eiseres01] en [eiseres02] toegelicht dat bij deze klanten de exacte hoeveelheid bij te vullen gas ook niet nauwkeurig vastgesteld kon worden. Niet alleen was het geheel vullen van de gasflessen (tot 100% van de inhoud van de fles) niet toegestaan vanwege veiligheidsregels, maar [eiseres01] wist ook niet welke resthoeveelheden gas er nog in de afzonderlijke gasflessen zaten. De flessen werden bovendien zo veel mogelijk tegelijk door haar opgehaald bij de klanten en ook zo veel mogelijk weer tegelijk gevuld teruggebracht. Daarbij kregen de afnemers niet fysiek dezelfde gasflessen terug als welke daarvoor bij hen waren opgehaald. De flessen waren immers niet hun eigendom, maar werden gehuurd van [eiseres01] . Wel kregen ze allemaal gevulde gasflessen terug en daarvoor betaalden ze de voor die maand geldende vullingprijs maal 26 (bij gasflessen van 26 liter).
5.11.
In reactie daarop heeft BBL haar stelling dat (toch) sprake is geweest van fraude onvoldoende nader toegelicht of onderbouwd. Het had in dit kader van BBL verwacht mogen worden dat zij – mede gezien de ernst van haar aantijging – ter onderbouwing bijvoorbeeld verklaringen van afnemers in het geding had gebracht waaruit blijkt dat de door [eiseres01] in het verleden gebruikte afrekenmethode bij categorie 2 afnemers niet overeenkwam met de inhoud of uitleg van de met deze klanten gemaakte afspraken en dat er volgens de betreffende klanten inderdaad sprake is geweest van fraude, althans dat aan hen al die tijd teveel liters gas in rekening is gebracht. Dit heeft BBL niet gedaan. BBL kon ter zitting desgevraagd ook niet duidelijk aangeven hoe haar klanten reageerden toen BBL vanaf maart 2022 ineens minder in rekening bracht dan voorheen. Volgens BBL heeft een aantal klanten hierover wel “vragen gesteld”, waarna BBL de situatie zou hebben uitgelegd, maar BBL heeft de klanten niet gewezen op de door haar ontdekte fraude, dan wel onjuiste afrekenwijze uit het verleden. BBL heeft verklaard dat zij het woord fraude of woorden van die strekking niet heeft gebruikt tegenover haar klanten. [eiseres01] en [eiseres02] hebben in reactie hierop ter zitting verklaard dat zij niet door oud-klanten zijn aangesproken op de vermeende jarenlange onjuiste afrekenmethode. Volgens [eiseres01] en [eiseres02] hebben zij met een groot aantal klanten nog steeds goed contact en zouden zij zeker van hen hebben gehoord als zij zich in het verleden zouden hebben schuldig gemaakt aan fraude. Dit is door BBL niet betwist. Dat het bestaan van de fraude zou volgen uit het door BBL overgelegde geluidsfragment, volgt de rechtbank niet. Uit het geluidsfragment leidt de rechtbank af dat [naam01] vooral de feitelijke gang van zaken bij het afrekenen uiteenzet en in dat kader aangeeft dat de nieuwe door BBL gevolgde afrekenwijze niet klopt.
Geen dwaling
5.12.
BBL voert nog aan dat zij “
een onderneming [heeft] gekocht die zij
onder een juiste voorstelling van zaken niet had overgenomen en zeker niet voor de overeengekomen prijs. BBL zit nu opgescheept met een onderneming die zij niet had willen aankopen, die niet de beloofde resultaten haalt en die veel slechter te verkopen is dan verwacht”. Zij doet evenwel geen expliciet beroep op dwaling. Zij vernietigt de koopovereenkomst niet en vordert evenmin dat de rechtbank in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de koopovereenkomst wijzigt om haar nadeel in dit kader op te heffen.
5.13.
Na vragen van de rechtbank heeft BBL ter zitting verklaard dat zij de koopovereenkomst is aangegaan zonder de afspraken tussen Van de Hil en haar klanten inhoudelijk te hebben beoordeeld. Zij heeft voorafgaand aan de koop alleen gekeken naar de jaarcijfers 2019/2020 en deels 2021. De afspraken tussen Van de Hil en haar klanten waren niet schriftelijk vastgelegd en dat wist BBL ook voorafgaand aan de koop, zo blijkt uit wat zij ter zitting heeft verklaard en uit de koopovereenkomst zelf. [eiseres01] en [eiseres02] hebben in reactie hierop ter zitting verklaard dat op 7 september 2021, voorafgaand aan de overname, een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiseres01] en [eiseres02] en BBL, waarin [eiseres01] aan BBL heeft verteld dat er geen schriftelijke contracten waren met de klanten, hoe de afspraken met de klanten luidden en hoe een en ander in de praktijk in zijn werk ging met het ophalen van lege tanks, het vullen daarvan en het naar de klanten terugbrengen van volle tanks. De rechtbank heeft BBL gevraagd wat er door [eiseres01] en [eiseres02] aan BBL is verteld over de afrekenmethode met de klanten. [naam02] (indirect aandeelhouder van BBL; hierna: [naam02] ) heeft daarop geantwoord dat er voorafgaand aan de koop twee tot drie besprekingen zijn geweest waarin dit is besproken, maar dat hij niet meer exact weet wat er toen is besproken.
5.14.
Onder deze omstandigheden lag het op de weg van BBL om voorafgaand aan de koop navraag te doen naar de precieze inhoud van de door [eiseres01] en de afnemers gemaakte afspraken, bijvoorbeeld over hoe en wat er werd afgerekend en of er daarin verschillende categorieën waren. De contracten maakten immers een belangrijk onderdeel uit van de over te nemen onderneming. BBL heeft desgevraagd verklaard niet naar het aantal klanten te hebben gevraagd en evenmin naar de verdeling naar omzetten en dat is afgezien van een
due diligencenaar de inhoud van de overeenkomsten met de afnemers gezien de voor BBL beperkte financiële omvang van de overname. Tussen partijen is verder niet in geschil dat BBL kort na de overname in december 2021, van [naam03] , de echtgenote van [naam01] en voor de overname werkzaam bij [eiseres01] , een schriftelijk overzicht heeft ontvangen van de afspraken met klanten (hierna: het klantenoverzicht). Dit klantenoverzicht is toen overhandigd aan [naam04] en [naam05] , werkzaam bij BBL. BBL heeft naar aanleiding daarvan geen vragen gesteld.
5.15.
Uit hetgeen hiervoor onder 5.13 en 5.14 is overwogen, volgt dat dat BBL er zelf voor heeft gekozen om geen vragen te stellen over de inhoud van de overeenkomsten met de afnemers of om hiernaar nader onderzoek te doen. Onder deze omstandigheden komt een eventuele dwaling op dit punt aan haar kant dan ook voor haar rekening (artikel 6:228 lid 2 BW) en zou aan een geslaagd beroep op dwaling in de weg staan.
5.16.
BBL heeft weliswaar bewijs aangeboden door het horen van [naam02] , maar zoals hiervoor geoordeeld heeft BBL haar stellingen onvoldoende onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
Conclusie
5.17.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat sprake is van door [eiseres01] en [eiseres02] gepleegde fraude. Op die grond kan dan ook niet worden geoordeeld dat er sprake is van schending van de koopovereenkomst. Ook is hiermee niet komen vast te staan dat de overgedragen onderneming non-conform is in de zin van artikel 7:17 BW. BBL heeft ten aanzien van haar beroep op verrekening – in algemene bewoordingen – ook gesteld dat [eiseres01] en [eiseres02] onrechtmatig hebben gehandeld jegens BBL. De rechtbank is evenwel van oordeel dat BBL deze grondslag van het verweer niet, althans onvoldoende specifiek heeft uitgewerkt en onderbouwd in het licht van het verweer van [eiseres01] en [eiseres02] . Ook op die grondslag is dus geen beroep op verrekening mogelijk.
5.18.
Nu BBL geen beroep op verrekening toekomt, worden de vorderingen van [eiseres01] toegewezen. BBL moet de Uitgestelde betaling 1 en 2 voldoen. De door [eiseres01] gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW wordt toegewezen, nu sprake is van een vordering tot nakoming van een primaire betalingsverbintenis uit hoofde van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. De wettelijke handelsrente zal op grond van artikel 6:119a lid 1 BW worden toegewezen vanaf 2 december 2022, respectievelijk 2 december 2023, omdat dit de dag is volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling.
Buitengerechtelijke kosten
5.19.
[eiseres01] maakt aanspraak op vergoeding van € 940,00, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw, aan buitengerechtelijke incassokosten. BBL heeft tegen deze vordering geen zelfstandig verweer gevoerd. De rechtbank stelt vast dat uit de brief van 19 december 2022 blijkt dat er van de zijde van [eiseres01] incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding door BBL rechtvaardigen. Nu [eiseres01] een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten heeft gevorderd dat lager is dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zal de rechtbank het lagere bedrag, van in totaal € 1.205,64, toewijzen.
Beslagkosten
5.20.
Van de Hil vordert BBL te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 296,16 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 1.183,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 1.183,00), totaal € 2.155,16.
Proceskosten
5.21.
BBL zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres02] worden begroot op:
- dagvaarding € 104,02
- griffierecht € 5.061,00
- salaris advocaat €
3.760,00(2,0 punten × tarief € 1.880,00)
- nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 9.098,02
Uitvoerbaar bij voorraad
5.22.
BBL heeft, voor het geval de vorderingen van [eiseres01] worden toegewezen, de rechtbank verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij voert daartoe aan dat [eiseres01] geen (noemenswaardige) activiteiten meer verricht en de kans op liquidatie aannemelijk, waardoor BBL een onaanvaardbaar restitutierisico loopt in het geval een hogere rechter de vordering(en) van [eiseres01] alsnog afwijst.
5.23.
[eiseres01] en [eiseres02] hebben betwist dat [eiseres01] onvoldoende kredietwaardig is om het toegewezen bedrag terug te betalen.
5.24.
Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank van haar in artikel 233 Rv gegeven discretionaire bevoegdheid om een vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren gebruik zal maken, spelen de wederzijdse belangen een bepalende rol. Naar het oordeel van de rechtbank wegen de belangen van [eiseres01] en [eiseres02] in dit kader zwaarder dan die van BBL. Zij hebben een onderneming verkocht en hebben recht op betaling van het restant van de koopsom. Dat [eiseres01] geen activiteiten meer ontplooit is nu juist het resultaat van de verkoop van de onderneming en vormt daarom op zichzelf onvoldoende grond om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring achterwege te laten. Voor het overige zijn hiervoor ook onvoldoende argumenten aangevoerd.
in reconventie
5.25.
Gelet op het oordeel in conventie, wordt de reconventionele vordering van BBL afgewezen, omdat daaraan dezelfde stellingen ten grondslag liggen als aan het beroep op verrekening.
Proceskosten
5.26.
De proceskosten in reconventie worden gecompenseerd in verband met de samenhang met de conventie. Partijen dragen ieder de eigen kosten.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen ten aanzien van [eiseres02] af,
6.2.
veroordeelt [eiseres02] in de proceskosten aan de zijde van BBL, tot op heden begroot op nihil,
6.3.
veroordeelt BBL om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 2 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt BBL om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 2 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt BBL tot betaling aan [eiseres01] van de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.455,16,
6.6.
veroordeelt BBL in de proceskosten aan de zijde van [eiseres01] tot op heden begroot op € 9.098,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als BBL niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet BBL [eiseres01] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
wijst de vorderingen af,
6.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.
3242/3455