Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoekster op 3 oktober 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 16 november 2023 bepaald. Tijdens deze zitting is verweerster, Stichting Hef Wonen, niet verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft verklaard dat haar schuldenproblematiek is ontstaan door een taalbarrière en dat zij ondersteuning heeft gezocht bij de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende inkomsten heeft uit een Participatiewet-uitkering om de huur te betalen.
Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat verzoekster zich niet heeft gehouden aan een eerder overeengekomen betalingsregeling, wat heeft geleid tot een dreigende ontruiming. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster bewijs heeft overgelegd van een dreigende ontruiming, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.
De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoekster en verweerster tegen elkaar afgewogen. Het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de huurtermijnen.