ECLI:NL:RBROT:2023:11225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
FT EA 23/964 en FT EA 23/965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning

In deze zaak heeft verzoekster op 3 oktober 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 16 november 2023 bepaald. Tijdens deze zitting is verweerster, Stichting Hef Wonen, niet verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft verklaard dat haar schuldenproblematiek is ontstaan door een taalbarrière en dat zij ondersteuning heeft gezocht bij de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende inkomsten heeft uit een Participatiewet-uitkering om de huur te betalen.

Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat verzoekster zich niet heeft gehouden aan een eerder overeengekomen betalingsregeling, wat heeft geleid tot een dreigende ontruiming. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster bewijs heeft overgelegd van een dreigende ontruiming, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoekster en verweerster tegen elkaar afgewogen. Het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de huurtermijnen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 23 november 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 oktober 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 oktober 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 november 2023.
Ter zitting van 16 november 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
Mr. J. A. Wesdijk, werkzaam bij GGN Masterig Credit heeft namens Stichting Hef Wonen voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Stichting Hef wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 30 april 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
De schuldhulpverlener van de Gemeente Rotterdam heeft ter zitting verklaard dat de schuldenproblematiek, waaronder de huurachterstand, is ontstaan doordat mevrouw een taalbariére heeft en het moeilijk vindt om haar financiën zelf te regelen.
Verzoekster wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek en heeft daarom ondersteuning gezocht bij de gemeente Rotterdam. Daarnaast staat zij inmiddels onder beschermingsbewind. Hiermee wordt gewaarborgd dat de lopende termijnen worden betaald. Verzoekster heeft een inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Zij heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen.

3.Het verweer

Hef wonen heeft als verweer aangevoerd dat op 24 augustus 2022 met verzoeker een betalingsregeling is overeengekomen. Aan deze regeling heeft de verzoeker zich niet gehouden. Vervolgens is op 3 oktober 2022 opnieuw de ontruiming aangezegd. Echter nadat de gemeente Rotterdam heeft laten weten dat de huur voor oktober betaald zou worden en verzoeker zou worden ondersteund door de Gemeente en snel zou worden aangemeld bij een beschermingsbewindvoerder, is de ontruiming geannuleerd. Echter nam de huurachterstand toe en werden de termijnen niet betaald. Hef wonen geeft aan dat verzoeker de huurtermijnen telkens niet, danwel niet volledig en niet op tijd betaald en dat de achterstand nog immer niet is voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 30 april 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 26 september 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 4 oktober 2023 overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 30 april 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 30 april 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan het adres [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf heden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan, ingaande de december huurtermijn;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van D. Kaymak, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023.