ECLI:NL:RBROT:2023:11091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
FT EA 23-518
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 12 juni 2023 een verzoekschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in een toestand verkeert waarin hij heeft opgehouden te betalen, en dat er onvoldoende gronden zijn voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de goede trouw van verzoeker in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft geconstateerd dat verzoeker schulden heeft aan het CJIB, ontstaan door verkeersboetes en strafbeschikkingen, en dat deze schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. Echter, op basis van artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet kan het verzoek toch worden toegewezen als verzoeker zijn omstandigheden onder controle heeft gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn auto heeft verkocht, zijn onderneming heeft opgeheven en onder beschermingsbewind is gesteld. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat de financiële situatie van verzoeker stabiel is.

De rechtbank heeft besloten om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, met een termijn van 18 maanden, en heeft mr. M. Aukema benoemd tot rechter-commissaris. Tevens is er een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder toegekend, voor zover de boedel dit toelaat. De uitspraak is openbaar gedaan en verzoeker kan binnen acht dagen hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 3 juli 2023
[verzoeker01]
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 12 juni 2023.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In dit geval heeft de rechtbank in het bijzonder gekeken naar de schulden aan het CJIB, deze schuld, ontstaan in 2021, bedraagt thans in totaal €1.223,52 en ziet op meerdere verkeersboetes en strafbeschikkingen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij ten tijde van het drijven van zijn onderneming geregeld te hard heeft gereden met de bedrijfsauto. Deze schuld is naar zijn aard niet te goeder trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten, en staan in beginsel aan toelating in de weg.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Verzoeker heeft zijn auto verkocht en heeft zijn onderneming opgeheven op 9 maart 2023 met ingang van 1 januari 2023. Bovendien heeft verzoeker zich sinds 19 april 2022 onder beschermingsbewind laten stellen. Ter zitting is door de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de financiële situatie van verzoeker stabiel is.
Verzoeker erkent zijn verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de schulden en laat zien dat zijn situatie voldoende is gestabiliseerd. Door het vorenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoeker de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker01],
geboren op [geboortedatum01] -1960
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
-stelt de termijn van de regeling op 18 maanden, te rekenen vanaf 3 juli 2023, waardoor deze termijn eindigt op 3 januari 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder N.T. van den Deijssel,
gevestigd te Postbus 81145,
3009 GC Rotterdam;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.