ECLI:NL:RBROT:2023:11079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
10/231248-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met deels voorwaardelijke jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die op 1 september 2022 in Rotterdam betrokken was bij een openlijk geweldsincident. De verdachte, die op het moment van de feiten 16 jaar oud was, heeft samen met anderen geweld gepleegd tegen een aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen directe rol heeft gespeeld in het steken van de aangever, maar wel een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld door de aangever te schoppen terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling in vereniging, maar heeft het subsidiair ten laste gelegde feit van openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd en niet rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/231248-22
Datum uitspraak: 5 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 21 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan de begeleiding door de jeugdreclassering, meewerkt aan de begeleiding van Team Enkelband, meewerkt aan de behandeling bij Fivoor en dagbesteding heeft in de vorm van school, stage of werk;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging bewezen. De verdachte heeft geen strafbare rol gehad bij het eerste steekincident, waarbij de aangever door een medeverdachte in zijn borst is gestoken. Na dit eerste incident heeft de medeverdachte [medeverdachte01] het mes gepakt en zijn de verdachte en deze medeverdachte samen achter de aangever aangerend om hem weg te jagen. De medeverdachte heeft de aangever toen in zijn rug gestoken, waardoor de aangever op de grond is gevallen. De verdachte heeft de aangever vervolgens tegen zijn rug geschopt. Er is bij de verdachte sprake van opzet op zware mishandeling en een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachte [medeverdachte01] en de verdachte. Beiden hebben op hetzelfde moment geweld gebruikt tegen de aangever.
4.1.2.
Beoordeling
Op 1 september 2022 heeft er in Rotterdam aan de Grote Beer een conflict plaatsgevonden tussen de aangever en een groep jongeren, waaronder de verdachte. Bij dit conflict is de aangever twee maal met een mes gestoken, één keer in zijn borst en één keer in zijn rug ter hoogte van zijn schouderblad. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met anderen in het openbaar geweld heeft gebruikt tegen de aangever. De verdachte heeft immers bekend dat hij, nadat een medeverdachte en de aangever met messen in conflict raakten, twee keer een voorwerp heeft gegooid naar de aangever. En ook dat hij samen met een andere medeverdachte achter de aangever is aangerend en hem tegen zijn rug heeft geschopt toen hij op de grond lag. De verdachte heeft daarmee een wezenlijke en belangrijke bijdrage geleverd in het geweld dat tegen de aangever is gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat niet blijkt dat de verdachte een aandeel heeft gehad in het steken van de aangever. Er kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte heeft zelf geen steekwapen in zijn hand gehad. Evenmin blijkt dat hij willens en wetens, dus met het opzet op steken, op enigerlei wijze met de medeverdachten heeft samengewerkt voorzover het ging om het steken met een mes. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat zijn opzet mede op het steken en verwonden van de aangever was gericht. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling in vereniging.
De subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging is door de verdachte bekend. De verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld tegen de aangever. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op ­­­­­­­­­­­­ 1 september 2022 te Rotterdam
openlijk, te weten, ­­­aan de Grote Beer, ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­in vereniging geweld heeft gepleegd tegen ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ [naam01] door:
- ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ een bakje eten en­­­ een ­­­­­­­­ander­ voorwerp­­,
tegen het lichaam van die [naam01] aan te gooien en­­­­- achter die [naam01] aan te rennen en­­­­- een maal ­­­­­­­­­­­­­­­­­ tegen het (boven)lichaam van die [naam01] te schoppen,
terwijl die [naam01] ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Op 1 september 2022 heeft de verdachte in Rotterdam zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte was toen 16 jaar oud. Die avond ontstond er ruzie tussen de aangever en de groep van circa vijf jongeren, waaronder de verdachte. Verdachte en zijn medeverdachte hebben door niet weg te gaan de confrontatie opgezocht. Daarbij was het aan de verdachte bekend dat een medeverdachte een mes had. Tijdens de ruzie heeft de verdachte voorwerpen naar de aangever gegooid. Toen de aangever vervolgens wegrende is de verdachte er samen met een andere medeverdachte achteraan gegaan. De verdachte heeft de aangever, nadat deze op de grond terecht was gekomen, geschopt tegen het bovenlichaam. Door aldus te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd in het toegepaste geweld.
De situatie moet voor het slachtoffer buitengewoon bedreigend zijn geweest en bij hem, naast letsel en schade, ook grote gevoelens van angst en onveiligheid hebben opgeroepen. Bovendien zijn ook anderen getuige geweest van dat wat die avond heeft plaatsgevonden. Ook voor hen geldt dat het gebeurde onrust en gevoelens van onveiligheid moet hebben opgeroepen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundigen op de terechtzitting
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) d.d. 27 maart 2023 blijkt het volgende. De verdachte heeft zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, eind oktober 2022, twee keer niet aan de bijzondere voorwaarden gehouden. Hierdoor is hij twee keer teruggeplaatst in de JJI en is de schoolgang gestagneerd. Verdachte volgt maar een dag school per week en hij verzuimt soms voetbaltrainingen. Hoewel gezin en vrije tijd in beginsel als beschermende factoren worden gezien, is het zelfbepalende gedrag van de verdachte een risicofactor. Omdat hij vier dagen stage loopt en dit alsnog redelijk gaat, is er wel sprake van een zinvolle dagbesteding.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf als stok achter de deur en om de kans op recidive te verlagen. Begeleiding van de jeugdreclassering is noodzakelijk om de regie te voeren met betrekking tot de hulpverlening. Daarnaast zal de verdachte zijn medewerking moeten verlenen aan de jongerencoach en systeemtherapie (MDFT), dagbesteding moeten hebben in de vorm van stage/school en is een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer raadzaam.
Uit het rapport van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering (WSS) d.d. 4 april 2023 blijkt het volgende. De verdachte heeft een laag begaafd intelligentieniveau. De verdachte mocht vanaf januari 2023 niet meer op school komen, omdat hij zich niet aan de afspraken hield. Hij loopt nu twee dagen stage en heeft twee dagen dagbesteding bij team Enkelband. De verdachte heeft geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hij vertoont wel zelfbepalend gedrag en is beïnvloedbaar. Om de kans op herhaling te verminderen is het belangrijk dat er wordt gewerkt aan een stabiele dagbesteding. Verdachte wil naar het mbo toe. Verder is het nodig om een delictanalyse te maken om te bezien welke vaardigheden versterkt moeten worden en is er inzicht in zijn vriendenkeuze nodig.
Aanvullend heeft de jeugdreclasseerder -zakelijk weergegeven- ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte inmiddels is aangemeld voor begeleid wonen bij Pameijer. De afgelopen periode zijn er in de thuissituatie conflicten geweest tussen de verdachte en zijn moeder, zus en broertje. Het gezin raakt overbelast en er is geen steunend netwerk. Op 25 september aanstaande staat een screeningsgesprek bij Pameijer gepland om te bezien of de verdachte daar terecht kan. Vanuit Pameijer zou de verdachte kunnen doorgroeien naar zelfstandigheid. Het contact tussen de verdachte en Team Enkelband loopt goed. Vanuit school wordt hij geholpen bij het vinden van een stage die kan worden omgezet in een (garantie)baan. Ook is hij weer bezig met voetballen. De laatste twee maanden is wel sprake van meer verzuim. De jeugdreclassering schaart zich achter het advies van de Raad ook voor wat betreft de bijzondere voorwaarden, behoudens de geadviseerde contactverboden.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages en wat door de jeugdreclasseerder ter terechtzitting naar voren is gebracht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft verzocht een (on)voorwaardelijke jeugddetentie achterwege te laten en een werkstraf op te leggen. Hiervoor ziet de rechtbank echter geen aanleiding omdat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat de verdachte door middel van de bijzondere voorwaarden verder wordt geholpen door de jeugdreclassering. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd, overeenkomstig het advies van de Raad en de jeugdreclassering. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Ter zake van het ten laste gelegde feit heeft [benadeelde partij01] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, bijgestaan door mr. Z. Eker. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.911,00 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, waarbij de benadeelde partij voor het materiële deel niet-ontvankelijk wordt verklaard en voor het immateriële deel wordt geschat op € 1.000,00. Hierbij wordt wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek een te grote belasting voor het strafproces is. Er is niet aangegeven waarom de aangever huishoudelijke hulp nodig had en de schade als gevolg van het psychisch letsel is niet onderbouwd. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de bedragen sterk te matigen en rekening te houden met de eigen schuld van de aangever.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gehele vordering.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de materiële schadevergoeding met name lijkt te zien op de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen door de steekverwonding in zijn borst. De verdachte wordt echter vrijgesproken van het medeplegen van steken met een mes in de borst van de aangever. Ook wordt de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van steken met een mes in de rug van de aangever. Er is onvoldoende onderbouwd hoe de materiële schade zich verhoudt tot de geweldshandelingen van de verdachte. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook bij de immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het subsidiair bewezen verklaarde feit. De gevorderde schade ziet vooral op het steken in de borst en niet op de geweldshandelingen die de verdachte heeft gepleegd. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
15 (vijftien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zijn medewerking verleent aan de behandeling en hulpverlening van Fivoor;
- zijn medewerking verleent aan Team Enkelband;
- dagbesteding heeft in de vorm van stage, school of werk;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 september 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen,
- met een of meer messen, althans een of meer scherpe en/of puntige voorwerpen,
die [naam01] een of meerdere malen in het bovenlichaam heeft gestoken en/of
- een of meerdere malen tegen het (boven)lichaam van die [naam01] heeft geschopt,
terwijl die [naam01] (met een of meerdere steekverwondingen) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2022 te Rotterdam
openlijk, te weten, op/aan de Grote Beer, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten R.J.
[naam01] door:
- een of meerdere malen een bakje eten en/of een of meer andere voorwerpen,
tegen het lichaam van die [naam01]
aan te gooien en/of
- achter die [naam01] aan te rennen en/of
- een of meerdere malen tegen het (boven)lichaam van die [naam01] te schoppen,
terwijl die [naam01] (met een of meerdere steekverwondingen) op de grond lag.