ECLI:NL:RBROT:2023:11059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
FT EA 23/1095 en FT EA 23/1096
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van huurachterstand en schuldsanering

Op 20 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die een eenmanszaak heeft als elektromonteur, had op 7 november 2023 een verzoekschrift ingediend om te voorkomen dat verweerster, D&S Vastgoed B.V., het vonnis van 1 juni 2022 tot ontruiming van zijn woning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 14 november 2023 werd duidelijk dat verzoeker in een problematische financiële situatie verkeert, met een aanzienlijke huurachterstand en wisselende inkomsten. Verweerster voerde aan dat verzoeker zijn huurverplichtingen niet nakomt en dat er geen vertrouwen is dat hij in de toekomst zijn verplichtingen zal kunnen voldoen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, maar dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in staat zou zijn om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank weegt het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven tegen het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verzoeker kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 20 november 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 7 november 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 november 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 november 2023.
Ter zitting van 14 november 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW advocaten, namens verzoeker;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij D&S Vastgoed B.V., gevestigd te Schiedam (hierna: ‘verweerster’);
  • de heer [naam02] en mevrouw [naam03] , beiden werkzaam bij Van Houwelingen & Partners, namens verweerster.
De heer [naam02] heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker ontvangt inkomsten uit een onderneming. Hij heeft een eenmanszaak [naam eenmanszaak01] Vanuit zijn eenmanszaak werkt hij als elektromonteur. Daarvoor werkte hij als chauffeur, maar door de invordering van zijn rijbewijs kon verzoeker zijn beroep niet meer uitoefenen. Verzoeker heeft een tijd zonder inkomsten gezeten.Verzoeker heeft zijn rijbewijs weer. Verzoeker heeft aangegeven een regeling te hebben getroffen met betrekking tot zijn boetes. Verzoeker heeft in het kader van zijn werkzaamheden als elektromonteur een aantal facturen overgelegd. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij steeds wisselende projecten heeft. Deze projecten krijgt hij tegenwoordig via een uitzendbureau. Hij heeft het komende half jaar een vast project, waardoor hij een stabiel inkomen heeft. Het inkomen wisselt, maar maandelijks ontvangt verzoeker meer dan € 1000,--.
In reactie op het verweer heeft de advocaat van verzoeker aangegeven dat verzoeker echt hulp nodig heeft. Het verweerschrift onderstreept dit des te meer. Verzoeker weet nu dat de huur is verhoogd naar € 940,49 en is zich er van bewust dat hij de lopende huurtermijnen zal moeten voldoen. Indien dat niet gebeurt dan hangt ontruiming van zijn woning boven zijn hoofd. Dit is duidelijk met verzoeker gecommuniceerd en hierin ligt de waarborg voor verweerster. De schade voor verweerster zal dan ook niet verder oplopen. Verzoeker is zich er van bewust dat dit zijn laatste kans is. Hij heeft zich een dag voor de indiening van het verzoekschrift bij mr. IJpelaar gemeld. Verzoeker heeft zich ook aangemeld bij de gemeente. Hij is inmiddels doorverwezen naar het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ). Het schuldhulpverleningtraject bevindt zich in een beginstadium vandaar dat een voorziening voor zes maanden wordt verzocht.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
Zakelijk weergegeven is daartoe het volgende aangevoerd. Verzoeker betaalt de lopende huur niet. Verzoeker heeft weliswaar op 13 oktober 2023 een betaling verricht ter hoogte van € 917,--, maar deze heeft niet correct plaatsgevonden. Verzoeker heeft immers niet aangegeven waar die betaling op ziet, zodat verweerster deze betaling overeenkomstig artikel 6:43 lid 2 BW heeft geboekt op oudere huurachterstanden. Bovendien bedraagt de huur sinds 1 juli 2023 € 940,49, zodat verzoeker in ieder geval niet het juiste bedrag heeft overgemaakt. De huur van november 2023 is dan ook niet voldaan. Verzoeker bevindt zich bovendien niet in een financieel stabiele situatie. Verzoeker heeft wisselende inkomsten en betaalt de huur sommige periodes wel en dan weer periodes niet. Ook betaalt hij niet altijd de volledige huur. Verweerster heeft meerdere malen betalingsregelingen met verzoeker getroffen, om hem nog een kans te geven zijn woning te behouden. Verzoeker is die betalingsregelingen steeds niet nagekomen. De problematische situatie van verzoeker bestaat als sinds de huurovereenkomst is aangegaan in 2021. De ontruiming is al twee keer in gang gezet. Verweerster heeft verzoeker al genoeg kansen gegeven. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat verzoeker in de toekomst zijn verplichtingen naar behoren zal nakomen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 1 november 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 november 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 1 juni 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Er is sprake van een forse betaalachterstand, welke resulteert in een vordering van verweerster op verzoeker ter hoogte van € 4974,46. Verzoeker heeft – onder meer – in de periode juli 2023 tot en met november 2023 de huurpenningen niet, althans niet volledig voldaan. Van een stabiele inkomenssituatie met voldoende waarborgen is geen sprake. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de komende maanden voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te betalen. De door verzoeker overgelegde facturen van de maand oktober 2023 zijn daartoe niet voldoende. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker het komende half jaar een vaste opdrachtgever heeft. Uit het overzicht van het CJIB van 10 november 2023 blijkt dat verzoeker 46 openstaande geldboetes en verkeersboetes heeft over de periode van 2018 tot en met september 2023 van in totaal ruim € 19.000,--. De enkele mededeling van verzoeker dat er een regeling is getroffen over de afbetaling van de boetes geeft geen enkel inzicht in de stabiliteit van zijn financiële situatie. De waarborg van de dreiging van een ontruiming, zoals namens verzoeker aangevoerd is, doet geen recht aan de belangen van verweerster, die verzoeker eerder verschillende kansen heeft geboden. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 november 2023.