ECLI:NL:RBROT:2023:11058

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
FT EA 23/1061 en FT EA 23/1062
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met beschermingsbewind

In deze zaak heeft verzoekster op 30 oktober 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 14 november 2023 bepaald. Tijdens de zitting is verweerster, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit B.V., niet verschenen, maar heeft wel stukken ingediend. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. E. Kattestaart, heeft verklaard dat haar schuldenproblematiek is ontstaan door een auto-ongeluk, waardoor zij tijdelijk minder inkomsten had. Ze staat onder beschermingsbewind en ontvangt een uitkering op basis van de Participatiewet, waarmee ze in staat is om haar huurtermijnen te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster op 2 november 2023 had aangekondigd tot ontruiming over te gaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die met haar vier kinderen in de huurwoning wil blijven, zwaarder laten wegen dan die van verweerster. De voorlopige voorziening is toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Verzoekster is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 20 november 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 30 oktober 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 oktober 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 november 2023.
Ter zitting van 14 november 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw mr. E. Kattestaart, werkzaam bij Jurelex, advocaat van verzoekster;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij de gemeente Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer P. Hoornweg en de heer S. Schouten, allebei werkzaam bij Stichting Veritas Vertegenwoordiging (hierna: beschermingsbewindvoerder).
GGN Mastering Credit B.V. heeft, namens Woonstad (hierna: verweerster), voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank stukken toegezonden. Zij hebben daarbij aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Mevrouw mr. E Kattestaart heeft namens verzoekster voorafgaand aan de zitting nadere stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de schuldenproblematiek, waaronder de huurachterstand, is ontstaan doordat zij een auto-ongeluk heeft gehad. Zij heeft vervolgens een aantal maanden thuis gezeten en minder inkomsten gehad. Verzoekster wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek en heeft daarom ondersteuning gezocht bij de gemeente Rotterdam (het Expertise Team Financiën). Daarnaast staat zij inmiddels onder beschermingsbewind. Hiermee wordt gewaarborgd dat de lopende termijnen worden betaald. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat verzoekster goed meewerkt.
Verzoekster heeft daarnaast inmiddels inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Zij heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Verzoekster heeft bovendien de huur van november 2023 betaald.

3.Het verweer

Verweerster heeft bij brief van 9 november 2023 haar standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Verweerster verzet zich niet tegen het ingediende verzoek. Verweerster verzoekt de rechtbank om in de beslissing op te nemen dat de voorziening slechts geldt voorzolang de lopende termijnen tijdig worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 december 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 26 oktober 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 2 november 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij, met haar vier kinderen, in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 20 december 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft de huur van november 2023 voldaan. Verzoekster heeft bovendien aangetoond dat zij een uitkering op grond van de participatiewet ontvangt. Daarmee heeft verzoekster voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Verzoekster staat bovendien sinds kort onder beschermingsbewind. De vaste lasten zullen dan ook, met behulp van de beschermingsbewindvoerder, tijdig worden voldaan. Verzoekster heeft positieve ontwikkelingen in gang gezet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 december 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen [adres01] te [plaats01] ( [postcode01] ), voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
30 oktober 2023;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 november 2023.