ECLI:NL:RBROT:2023:10995

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
C/10/667694 / KG ZA 23-956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een strandperceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Gemeente Rotterdam. De procedure betreft een geschil over de ontbinding van een huurovereenkomst voor een strandperceel, dat door [eiseres] werd geëxploiteerd als strandpaviljoen. De Gemeente Rotterdam had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op 12 oktober 2022, omdat [eiseres] volgens de gemeente tekort was geschoten in haar exploitatieverplichting. [eiseres] heeft in het kort geding verzocht om schorsing van de ontruiming van het perceel, omdat zij een spoedeisend belang heeft bij het behoud van de bestaande toestand. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van [eiseres] bij het behoud van het strandpaviljoen zwaarder weegt dan het belang van de gemeente bij ontruiming. De rechter heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten zijn gepresenteerd in de vorm van Whatsapp-berichten die een ander licht werpen op de situatie. De rechter heeft de tenuitvoerlegging van de ontruiming geschorst totdat het hoger beroep is beslist. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667694 / KG ZA 23-956
Vonnis in kort geding van 24 november 2023
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. J. Slager te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam ,
gedaagde,
advocaten: mrs. J.M. Fluitsma en D.C.M. Wijnen te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiseres] en de gemeente genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 november 2023, met producties 1 tot en met 13,
  • de aanvullende producties 14 tot en met 17 van [eiseres] ,
  • de pleitaantekeningen van mr. Slager,
  • de pleitnota van mrs. Fluitsma en Wijnen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2023.

2.De feiten

2.1.
Op 21 september 2009 hebben [eiseres] en de gemeente een huurovereenkomst gesloten voor de huur door [eiseres] van een perceel strand aan de [adres] in [plaats] (hierna: het perceel) van de gemeente . Op het perceel bevindt zich een strandpaviljoen met terras. [bedrijf eiseres] . (hierna: [bedrijf eiseres] ) heeft in het strandpaviljoen een horecabedrijf geëxploiteerd.
2.2.
Bij het aangaan van de huurovereenkomst was mw. [persoon A] (hierna: [persoon A] ) enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] . [eiseres] was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf eiseres] .
2.3.
Met ingang van 1 januari 2022 is dhr. [persoon B] (hierna: [persoon B] ) in het horecabedrijf gaan werken als bedrijfsleider. [persoon A] en [persoon B] hebben nadien met elkaar gesproken over een voortzetting van het horecabedrijf door [persoon B] . Vanaf juni/juli 2022 hebben [persoon A] en [persoon B] hierover, elk voor zich, contact gehad met dhr. [persoon C] (hierna: [persoon C] ), werkzaam bij de gemeente als gebiedsadviseur horeca.
2.4.
Op 30 augustus 2022 heeft [persoon A] via Whatsapp aan [persoon C] laten weten dat [persoon B] de volgende dag een contract ging tekenen en dan gelijk de vergunning aan ging vragen. Op 1 september 2022 heeft [persoon C] via Whatsapp aan [persoon A] bericht:
08:00u “We gaan het meemaken”
08:01u: “Jij/jullie dienen nog wel een mail te sturen naar horecavergunningen@rotterdam.nl”
08:02u: “Met de mededeling dat jullie graag jullie aanvraag willen stopzetten/intrekken.”
08:04u: “Het kan niet zo zijn dat er twee aanvragen voor één adres lopen…”
Diezelfde dag heeft [persoon C] via Whatsapp aan [persoon B] geschreven:
22:14u: “[…] Het ziet er naar uit dat het goed gaat komen….leuk voor je. Bel met [..] en vraag naar […]. Hij weet hiervan en helpt je verder.”
22:15u: “ [voornaam persoon A] [vzr: [persoon A] ] zal haar aanvraag nog moeten intrekken. Ik heb haar daar vandaag al een app over gestuurd”
2.5.
Op 1 september 2022 hebben [bedrijf eiseres] en [persoon B] via zijn vennootschap [vennootschap B] . (hierna: [vennootschap B] ) een huur/pachtovereenkomst bedrijfsruimte gesloten, op grond waarvan [vennootschap B] het strandpaviljoen van [bedrijf eiseres] is gaan huren.
2.6.
Bij e-mail van 15 september 2022 heeft [persoon A] aan de gemeente geschreven dat zij de drank- en exploitatievergunning van [bedrijf eiseres] wil laten intrekken. [vennootschap B] heeft op dezelfde datum een drank- en exploitatievergunning aangevraagd.
2.7.
Bij brief van 16 september 2022 heeft de gemeente aan [persoon A] bevestigd dat de vergunningen van [bedrijf eiseres] waren komen te vervallen.
2.8.
Bij brief van 12 oktober 2022 heeft mr. Fluitsma namens de gemeente de huurovereenkomst met [eiseres] buitengerechtelijk ontbonden omdat [eiseres] tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door in strijd te handelen met haar exploitatieverplichting en het (onder)huurverbod.
2.9.
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de gemeente aan [vennootschap B] medegedeeld dat haar aanvraag voor een drank- en exploitatievergunning niet in behandeling wordt genomen omdat geen aanvullende gegevens zijn verstrekt.
2.10.
Bij dagvaarding van 28 maart 2023 heeft de gemeente bij de kantonrechter in deze rechtbank een procedure tegen [eiseres] aanhangig gemaakt. Daarin heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat de huurovereenkomst tussen de gemeente en [eiseres] op 12 oktober 2022 is ontbonden en geëindigd. [eiseres] heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van de vordering geconcludeerd.
2.11.
Op 17 mei 2023 zijn de aandelen in [holding eiseres] en [bedrijf eiseres] overgedragen aan [vennootschap B] .
2.12.
Bij vonnis van 22 september 2023 (met zaaknummer: 10434369 CV EXPL 23-9783, hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter overwogen en beslist:
“4.4. Door het vervallen van de exploitatievergunning en het ten gevolge daarvan daadwerkelijk staken van de exploitatie voldeed [eiseres] vanaf 16 september 2022 niet meer aan de op haar rustende exploitatieverplichting. Dat [vennootschap B] , eveneens op 15 september 2022, een aanvraag voor een drank- en exploitatievergunning voor het horecabedrijf op het betreffende strandperceel heeft ingediend - met de intentie de exploitatie van [bedrijf eiseres] . over te nemen - maakt dit niet anders. In dat verband is door [eiseres] aangevoerd dat de bestuurder van [vennootschap B] , de heer [persoon B] , al sinds april 2022 in gesprek was met de heer [persoon C] , in zijn functie van gebiedsadviseur horeca van Gemeente Rotterdam , over zijn plannen om het horecapaviljoen via zijn onderneming [vennootschap B] te gaan exploiteren. Het enkele feit dat Gemeente Rotterdam op de hoogte is van de plannen van [persoon B] betekent echter nog niet dat zij ook daadwerkelijk akkoord gaat met overname van de exploitatie door [vennootschap B] . Uit de schriftelijke verklaring van [persoon C] - waarvan de inhoud door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd is betwist - kan immers worden afgeleid dat [persoon C] geen enkele toezegging heeft gedaan, maar slechts heeft medegedeeld dat hij niet wist of een dergelijke overname juridisch mogelijk was. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon B] niet kunnen bevestigen dat [persoon C] namens Gemeente Rotterdam vóór 16 september 2022 akkoord is gegaan met overname van de exploitatie door [vennootschap B] . (…)
4.8.
Uit het bovenstaande volgt dat [eiseres] - naar aanleiding van het uitdrukkelijke verzoek van [bedrijf eiseres] . haar exploitatievergunning te laten vervallen - per 16 september 2022 niet meer aan haar exploitatieverplichting heeft voldaan, terwijl op dat moment geen expliciete toestemming van Gemeente Rotterdam bestond voor overname van de exploitatie van het horecabedrijf door [vennootschap B] . De kans dat Gemeente Rotterdam niet (alsnog) akkoord zou gaan met de overname van de exploitatie door [vennootschap B] komt onder de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van [eiseres] , zeker nu het voor [eiseres] - naar aanleiding van de eerdere intrekking van de exploitatievergunning op 14 augustus 2020 - bekend was dat Gemeente Rotterdam een streng beleid hanteert inzake de uitoefening van de exploitatieverplichting.
buitengerechtelijke ontbinding
4.9.
De conclusie van het voorgaande is dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst doordat zij vanaf 16 september 2022 in strijd handelde met de op haar rustende exploitatieverplichting. Reeds in verband met deze tekortkoming had Gemeente Rotterdam het recht om op grond van artikel 11 lid 1 en 2 van de huurovereenkomst tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan. In aanvulling daarop geldt bovendien dat voldoende gebleken is dat [eiseres] , door middel van de al vóór intrekking van de exploitatievergunning gesloten huurovereenkomst van [bedrijf eiseres] . met [vennootschap B] , de exploitatie van het horecabedrijf aan een derde heeft willen overdragen, hetgeen in strijd is met artikel 7 van de huurovereenkomst.
4.10.
De kantonrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door Gemeente Rotterdam naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zoals hiervoor al overwogen komt het voor rekening en risico van [eiseres] dat zij, zonder expliciete toestemming van Gemeente Rotterdam voor de overname van de exploitatie door [vennootschap B] , de exploitatievergunning van het horecabedrijf heeft laten vervallen en de exploitatie heeft gestaakt. Het kan Gemeente Rotterdam bovendien niet verweten worden dat zij niet alsnog akkoord is gegaan met overname van de exploitatie door [vennootschap B] dan wel voortzetting van de huurovereenkomst. Op grond van hetgeen is bepaald in het Didam-arrest (HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778) - ten aanzien waarvan in de jurisprudentie inmiddels is bepaald dat deze ook van toepassing is op al het privaatrechtelijk overheidshandelen, waaronder de onderhavige verhuur - is een overheidslichaam immers verplicht bij de overdracht van onroerende zaken ruimte te bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen naar de betreffende onroerende zaak, indien er meerdere gegadigden zijn of te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn, en moet zij in dat geval een selectieprocedure met objectieve, toetsbare en redelijke criteria organiseren. Met Gemeente Rotterdam is de kantonrechter van oordeel dat Gemeente Rotterdam in strijd met dit arrest zou hebben gehandeld, indien zij, zonder de hiervoor geschetste procedure te volgen, zou hebben toegestaan dat [vennootschap B] de exploitatie van het horecabedrijf mocht overnemen dan wel dat [vennootschap B] de huurovereenkomst (door aankoop van de aandelen van [eiseres] ) mocht voortzetten. Zowel in het geval [vennootschap B] de exploitatie had mogen overnemen als in het geval dat zij (als nieuwe bestuurder van [eiseres] ) de huurovereenkomst had mogen voortzetten zouden potentiële gegadigden immers ten onrechte buitenspel zijn gezet. Om diezelfde reden kan aan Gemeente Rotterdam niet tegengeworpen worden dat zij niet, in afwachting van het nog te ontwikkelen strandbeleid, tot tijdelijke verhuur van het strandperceel aan [eiseres] is overgegaan dan wel toestaat dat het horecabedrijf tijdelijk door [persoon B] wordt geëxploiteerd. (…)
4.13.
Op grond van het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat Gemeente Rotterdam de huurovereenkomst met [eiseres] op 12 oktober 2022 rechtsgeldig heeft ontbonden, zodat de huurovereenkomst op die datum is geëindigd. Dat betekent dat de primair gevorderde verklaring voor recht op dit punt wordt toegewezen. Dit brengt vanzelfsprekend met zich dat niet meer wordt toegekomen aan de subsidiaire eis om de huurovereenkomst alsnog te ontbinden.
ontruiming
4.14.
Omdat de huurovereenkomst is ontbonden moet [eiseres] het strandperceel ontruimen. In de huurovereenkomst is bepaald dat het strandperceel geheel ontruimd moet worden opgeleverd. Door Gemeente Rotterdam is ter zitting onbetwist gesteld dat dit inhoudt dat het strandperceel leeg moet worden opgeleverd, in die zin dat álle daarop aanwezige (bovengrondse en ondergrondse) opstallen moeten worden verwijderd. Of er op dit moment nog sprake is van de aanwezigheid van opstallen waarvoor Gemeente Rotterdam geen toestemming heeft verleend, zoals door Gemeente Rotterdam is gesteld, is in dit kader niet van belang - en kan dan ook verder onbesproken blijven. (…)
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.28.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen Gemeente Rotterdam en [eiseres] met betrekking tot het perceel strand ter grootte van in totaal ca. 1.340 m², gelegen aan het adres [adres] ( [postcode] ) in [plaats] , buitengerechtelijk is ontbonden op 12 oktober 2022 en op die datum is geëindigd;
5.2.
veroordeelt [eiseres] om het hiervoor bij 5.1 genoemde perceel strand, binnen vier weken na de betekening van dit vonnis, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hare en al de haren, waaronder uitdrukkelijk ook begrepen alle op het perceel strand gesitueerde opstallen en overige (bovengrondse- dan wel ondergrondse) zaken;
5.3.
veroordeelt [eiseres] om aan Gemeente Rotterdam te betalen € 5.743,59 aan gebruiksvergoeding tot en met de maand maart 2023, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 28 maart 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
veroordeelt [eiseres] aan Gemeente Rotterdam te betalen € 1.426,96 per maand aan gebruiksvergoeding met ingang van de maand april 2023 tot aan de dag dat de ontruiming plaatsvindt, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectieve vervaldata van de maandelijkse gebruiksvergoeding tot de dag dat volledig is betaald;
5.5.
veroordeelt [eiseres] om aan Gemeente Rotterdam te betalen € 7.616,05 aan gemeentelijke belastingen over de periode 2020 tot en met 2022, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 juni 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
(…)
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; (…)”
2.13.
Op 13 oktober 2023 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld.
2.14.
Bij exploot van 16 oktober 2023 is het vonnis aan [eiseres] betekend met bevel om het perceel binnen vier weken te ontruimen en te verlaten.
2.15.
Op 8 november 2023 hebben mr. Fluitsma namens de gemeente en [persoon B] namens [eiseres] een betalingsregeling getroffen voor het op grond van het vonnis door [eiseres] aan de gemeente te betalen bedrag van € 24.778,61, te vermeerderen met wettelijke rente. Ook is afgesproken dat [eiseres] iedere maand een gebruiksvergoeding van € 1.426,96 aan de gemeente betaalt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de gemeente verbiedt om uitvoering te geven aan het vonnis, onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente hiermee in gebreke is en de gemeente veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat de gemeente met het exploot van 16 oktober 2023 kenbaar heeft gemaakt dat zij tot ontruiming van het perceel wenst over te gaan. Op de zitting heeft mr. Fluitsma laten weten dat de gemeente inderdaad voornemens is binnenkort daadwerkelijk tot executie over te gaan, mede inhoudend ontruiming van het perceel op kosten van [eiseres] , maar dat zij bereid is om de uitkomst van dit kort geding af te wachten.
4.2.
Mr. Slager heeft op de zitting verduidelijkt dat de vordering van [eiseres] enkel ziet op de in het vonnis uitgesproken veroordeling tot ontruiming (5.2. van de beslissing in het vonnis). Voor de veroordelingen in 5.3., 5.4. en 5.5. van de beslissing is inmiddels een regeling getroffen die door [eiseres] ook wordt nagekomen. Verder heeft mr. Slager toegelicht dat met het gevorderde verbod een schorsing van de tenuitvoerlegging bedoeld is totdat het hof Den Haag in het hoger beroep heeft beslist.
4.3.
[eiseres] stelt dat uit de in 2.4. weergegeven berichten blijkt dat [persoon C] een coördinerende rol heeft gespeeld bij de intrekking door [persoon A] van de drank -en horecavergunning van [eiseres] en de gelijktijdige aanvraag door [persoon B] van een drank- en horecavergunning voor [vennootschap B] . Volgens [eiseres] is daarmee door de gemeente het vertrouwen gewekt dat zij instemde met een wisseling van exploitant en is de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [eiseres] stelt dat zij pas na het vonnis kennis heeft genomen van de berichten tussen [persoon A] en [persoon C] , waardoor sprake is van een nieuw feit. Verder betoogt zij dat de kantonrechter in 4.10. van het vonnis het Didam-arrest onjuist heeft toegepast omdat de rechtsverhouding tussen de gemeente en [eiseres] door de aandelenoverdracht niet is gewijzigd en de huurovereenkomst dus had kunnen worden voortgezet. Ten slotte vindt [eiseres] dat de gemeente geen belang heeft bij een spoedige ontruiming van het perceel.
4.4.
De gemeente betwist dat sprake is van een nieuw feit. Volgens de gemeente gaat het om bewijs dat [eiseres] in de kantonprocedure in het geding had kunnen brengen en leidt dit bovendien niet tot andere uitkomsten/inzichten. Verder weerspreekt de gemeente dat de kantonrechter het Didam-arrest onjuist heeft toegepast. Daarnaast meent zij dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet zonder meer ongedaan gemaakt kan worden. Ook betwist zij dat in dit kort geding ruimte bestaat voor de bepleite belangenafweging. Een belangenafweging zou bovendien in haar voordeel moeten uitvallen.
4.5.
In een zaak als de onderhavige geldt als uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een daartegen ingesteld hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag. Afwijking van voornoemd uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat, in het voorliggende geval, het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand hangende het hoger beroep zwaarder weegt dan het belang van de executant bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van de veroordeling.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [eiseres] bij voorlopig behoud van de bestaande toestand, alles afwegende, zwaarder dan het belang van de gemeente bij ontruiming van het perceel, zodat ruimte bestaat voor afwijking van voormeld uitgangspunt. Dat wordt als volgt toegelicht.
Door de Whatsappberichten (zie 2.4. hiervoor), die in de procedure voor de kantonrechter niet compleet waren overgelegd, is een nieuw en beter beeld ontstaan van de feiten dat voor de beslissing van de kantonrechter van belang had kunnen zijn. De berichten ondersteunen immers de stellingen van [eiseres] dat er een verband heeft bestaan tussen het teruggeven/laten intrekken door [persoon A] van de drank- en exploitatievergunning en het, voor dezelfde exploitatie op hetzelfde perceel, opnieuw aanvragen daarvan voor [persoon B] / [vennootschap B] . Mogelijk is het, anders dan de kantonrechter op basis van de toen beschikbare, incomplete informatie aannam, geen eigen keuze van [persoon A] geweest, maar het opvolgen van een instructie van [persoon C] . Niet kan worden uitgesloten dat door de gemeente het vertrouwen bij [eiseres] is gewekt dat werd ingestemd met een wijziging van exploitant en dat het eerst laten intrekken en vervolgens opnieuw aanvragen van de drank- en exploitatievergunning vereist was om dit te kunnen realiseren. De enkele omstandigheid dat [persoon C] niet bevoegd was om toezeggingen te doen, doet er, in het licht van de onbetwiste stelling dat hij de contactpersoon van de gemeente was in het kader van de éénloketbenadering, niet aan af dat [eiseres] (en [persoon B] / [vennootschap B] ) redelijkerwijs op zijn aanwijzingen konden vertrouwen. Anders dan de gemeente stelt, kan het [eiseres] niet worden verweten dat zij de berichten tussen [persoon A] en [persoon C] niet in de kantonprocedure heeft ingebracht. Volgens [eiseres] beschikte zij daar namelijk niet over, terwijl de betreffende berichten ook door de gemeente hadden kunnen worden overgelegd.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat de gemeente slechts beperkt belang heeft bij de spoedige ontruiming van het perceel. Hoewel de gemeente stelt dat zij het perceel conform haar nieuwe strandbeleid wil gaan verhuren aan een via een openbare procedure geselecteerde gegadigde, is er op dit moment nog geen nieuw strandbeleid. De verwachting is dat dit er op korte termijn ook niet gaat komen. (Op het gestelde belang dat een leegstaand paviljoen aldaar tot verloedering, criminaliteit en een in het algemeen vanuit overheidsperspectief onacceptabele situatie zal leiden wordt hierna separaat teruggekomen.)
[eiseres] heeft groot belang bij voorlopig behoud van de bestaande toestand. In geval van ontruiming moeten namelijk alle op het perceel aanwezige opstallen, waaronder het strandpaviljoen en – mogelijk – een ondergrondse opslagtank, worden verwijderd. Die opstallen zijn niet verplaatsbaar; er is sprake van een betonvloer met vaste opbouw. Voor verwijdering (sloop) daarvan moeten aanzienlijke kosten worden gemaakt en daardoor lijdt [eiseres] , die eigenaar is van de opstallen, aanzienlijke schade. De gemeente heeft immers weliswaar betoogd dat niet is onderbouwd dat het strandpaviljoen voor bijna
€ 1 miljoen is verzekerd en dat de kosten voor verwijdering minimaal € 90.000,00 bedragen, maar dat de opstallen een aanzienlijke waarde hebben en de verwijderingskosten substantieel zullen zijn is zeer aannemelijk. Daarbij komt, dat als het paviljoen is afgebroken, een vernietiging van het vonnis door het hof [eiseres] niet meer zal baten, omdat hervatting van de exploitatie daarin dan niet meer tot de mogelijkheden behoort. Uit de overgelegde stukken van de accountant wordt aannemelijk dat [eiseres] in dat geval met aanzienlijke schulden zal blijven zitten.
4.8.
In verband met het gevaar van verloedering is ter zitting aan de orde gekomen dat [eiseres] in het strandpaviljoen voorlopig een vergunningsvrij horecabedrijf kan exploiteren (met min of meer onmiddellijke ingang), dat neerkomt op het verkopen van eenvoudige eetwaren en niet-alcoholische dranken (‘to-go’). Volgens [eiseres] zijn er meer van dergelijke zaken in de omgeving en staat de regelgeving daaraan niet in de weg; de gemeente heeft dat, hoewel het een kwestie betreft waarvan zij als geen ander op de hoogte zou moeten zijn, niet gemotiveerd betwist. De inmiddels ontbonden huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde strandregeling lijken zich daar niet tegen te verzetten en dat aanvankelijk sprake was van onderhuur is in dit verband niet relevant. Dat dit een reële en geoorloofde mogelijkheid is (en dat aan de overigens in het algemeen geldende eisen kan worden voldaan) is daarmee voldoende aannemelijk. Een vergunningsvrije exploitatie stelt [eiseres] in staat om inkomsten te genereren, haar personeel aan het werk te houden en schulden af te lossen, terwijl de gemeente geen risico loopt op langdurige leegstand, met gevaar voor kraak, vandalisme, verloedering of criminaliteit. Verder wordt daarmee mogelijk schade beperkt.
4.9.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] wordt toegewezen, in die zin dat het strandpaviljoen voorlopig niet ontruimd en afgebroken hoeft te worden. Dit betekent dat de huidige situatie in zoverre wordt bevroren (met in beginsel exploitatie als hiervoor bedoeld) totdat het hof uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep. Van partijen wordt verwacht dat zij in het hoger beroep voortvarend procederen. Daarbij wordt opgemerkt dat als er, bijvoorbeeld, op korte termijn alsnog een nieuw strandbeleid komt, de gemeente het geschil opnieuw aan de voorzieningenrechter kan voorleggen.
4.10.
Er bestaat geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, aangezien een gemeente gehoor pleegt te geven aan gerechtelijke uitspraken en de gemeente dat op de zitting ook uitdrukkelijk heeft toegezegd.
4.11.
De gemeente wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten van [eiseres] worden begroot op € 1.861,73 (€ 106,73 aan kosten dagvaarding, € 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de in 5.2. van het vonnis van 22 september 2023 uitgesproken veroordeling tot ontruiming, totdat op het ingestelde hoger beroep is beslist,
5.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.861,73,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.
[2971/106]