ECLI:NL:RBROT:2023:10993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
FT EA 23/206 en FT EA 23/207
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende transparantie over financiële situatie

In deze zaak hebben verzoekers op 1 maart 2023 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers zijn met elkaar getrouwd onder huwelijkse voorwaarden en hebben een aanzienlijke schuld bij ABN Amro Bank Hypotheekgroep, voortkomend uit een restschuld na de executoriale verkoop van hun woning. De verzoeker was eerder bestuurder van een failliete vennootschap, JWS Metals B.V., en is veroordeeld voor betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen, wat leidde tot zijn detentie en het faillissement van de onderneming. Tijdens de zitting op 11 mei 2023 is de zaak behandeld, en op 22 mei 2023 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De goede trouw is een vereiste voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, en de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers geen openheid van zaken hebben gegeven over hun financiële situatie. Ondanks dat verzoeker een inkomen genereert uit een nieuwe baan, is het onduidelijk of dit inkomen voldoende is om aan hun verplichtingen te voldoen. Bovendien hebben verzoekers geen betalingen gedaan aan ABN na het ontstaan van de schuld, en de rechtbank heeft twijfels over hun bereidheid om zich in te spannen voor de aflossing van hun schulden.

De rechtbank concludeert dat verzoekers onvoldoende transparant zijn over hun financiële situatie en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het verzoek wordt afgewezen, en verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 mei 2023
[verzoeker 1] en [verzoeker 2]
[adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 1 maart 2023 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers zijn gehoord ter zitting van
11 mei 2023. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoekers zijn met elkaar op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Verzoekers hebben één crediteur, te weten ABN Amro Bank Hypotheekgroep (hierna: ABN) met een vordering van
€ 403.466,07. Deze vordering heeft betrekking op een restschuld na de executoriale verkoop op 31 januari 2020 van de woning waar verzoekers eigenaar van waren.
Verzoeker was bestuurder en aandeelhouder van een besloten vennootschap JWS Metals B.V., een onderneming in de im- en export van metaal. In 2018 is de onderneming failliet verklaard nadat verzoeker gedetineerd zat. Verzoeker verhuurde, zo verklaart hij, via zijn vennootschap een loods aan een derde. De loods werd gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Verzoeker is door de strafrechter veroordeeld tot twee jaar detentie. Tijdens deze detentie hebben verzoekers ingestemd met de onderhandse executoriale verkoop van de woning door ABN.
Uit de in het publieke domein kenbare faillissementsverslagen blijkt dat de curator van JWS Metals BV heeft vast gesteld dat verzoeker, in verband met schending van de boekhoud- en publicatieverplichtingen zijn taken als bestuurder van de vennootschap onbehoorlijk heeft vervuld en dat deze taakvervulling vermoed wordt oorzaak te zijn van het faillissement. Verzoeker en curator hebben tussen april en augustus 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan verzoeker een bedrag van € 12.500 heeft voldaan aan de curator.
Verzoekers bewonen vanaf 2017 een huurwoning in Rotterdam. De huur bedraagt nu
€ 1.965,93 per maand.
Verzoeker is in loondienst gegaan bij de vennootschap van één van zijn beide zoons. De vennootschap exploiteert (eveneens) een onderneming in de im- en export van metaal, deels met dezelfde klanten als JWS Metals BV. Verzoeker verdient op basis van 24 uur per maand € 2.605,91 bruto of € 1.633,97 netto. Daarnaast heeft verzoeker een auto van de zaak met een fiscale waarde van € 131.376. Verzoeker werkt (soms) 32 uur, welke boven de 24 uren niet worden uitbetaald. Verzoeker is volgens een medisch advies arbeidsgeschikt met beperkingen in de arbeidsduur tot 24 en maximaal 32 uur. Verzoekster is volgens een medisch advies tijdelijk volledig arbeidsongeschikt, zij het dat zij mogelijkheden heeft om zittend werk te verrichten.
Verzoekers krijgen financiële ondersteuning van hun beide zoons bij het voldoen van de maandelijkse vaste lasten. Daartoe ontvangen verzoekers wisselende bedragen op hun bankrekening.
Verzoekster is juridisch huurder van het appartement onder de huurwoning van verzoekers. In dat appartement woont één van hun zoons die de (onder-)huur betaalt aan verzoekster.
Verzoekers hebben ABN een voorstel gedaan tot afkoop ineens door middel van een betaling van, uiteindelijk, € 20.000 tegen finale kwijting. De beide zoons zouden dit bedrag financieren. Na weigering door ABN hebben verzoekers een verzoek ingediend om ABN te bevelen in te stemmen met deze regeling. De rechtbank Rotterdam in eerste aanleg heeft het verzoek afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag op 7 februari 2023 het vonnis bekrachtigd.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekers dienen te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoekers kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekers voor wat betreft hun inspanningen de schulden te voldoen of acties hunnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De schuld aan ABN is, zo verklaren verzoekers ook zelf, ontstaan door het faillissement van JWS Metals BV op 27 november 2018. Verzoeker is daarmee zijn inkomstenbron kwijt geraakt. Het faillissement is op zijn beurt ontstaan door de strafrechtelijke veroordeling en (aansluitende) detentie van verzoeker wegens de kennelijke betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen. Verzoeker heeft weliswaar de betrokkenheid ontkend maar heeft tegelijk geen openheid van zaken gegeven over de bewezenverklaring in het strafproces, waardoor hij twee jaren heeft vast gezeten.
In het faillissement heeft de curator vast gesteld dat verzoeker zijn taken als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, op grond waarvan verzoeker een schadevergoeding heeft betaald aan de boedel.
Verzoekers hebben de goede trouw niet aannemelijk kunnen maken, niet alleen ten aanzien van het ontstaan van de schuld maar ook niet bij het onbetaald blijven daarvan.
Verzoekers hebben geen enkele betaling gedaan aan ABN na het ontstaan van de schuld. Verzoekers hebben daarentegen tijdens het faillissement wel een betaling aan de curator gedaan van € 12.500,-, waarvan verzoekers ter zitting hebben verklaard dat ook dit bedrag door zijn kinderen is betaald. Verzoekers hebben daarnaast verklaard wel schuldeisers te hebben betaald na verkoop van auto en caravan maar aan ABN tot op heden geen enkele betaling te hebben gedaan. Dat de niet-betaling van enig bedrag aan ABN uitsluitend is te wijten aan betalingsonmacht is niet gebleken.
Verder laten verzoekers onduidelijkheid bestaan over hun verdien- en aflossingscapaciteit. Zo is het de vraag of verzoeker een marktconform of redelijk salaris ontvangt van de onderneming die wordt gedreven door een vennootschap die op naam van zijn zoon staat, en waarin de voormalige klanten van de voormalige vennootschap van verzoeker door verzoeker zelf (nog) worden bediend. De functie van verzoeker is formeel die van ‘trader’ maar verzoeker wekt de indruk dat hij een grotere rol in de onderneming heeft die een hoger inkomen rechtvaardigt: hij heeft kennelijk zijn voormalige klanten van JWS Metals BV ingebracht en behouden en verder rijdt hij in een luxe auto van de zaak. Verzoekers zijn in de woning blijven wonen die zij ook al bewoonden voor datum faillissement. Daarnaast laat verzoeker niet al zijn gewerkte uren uitbetalen. Verder wordt hij, buiten de arbeidsovereenkomst om, door zijn beide, in de onderneming werkzame, zoons financieel in staat gesteld het aanzienlijke gat tussen zijn inkomen en zijn vaste lasten te dichten.
De stelling van verzoekers dat de onderneming van de zoon niet in staat is een hoger loon uit te betalen wordt weerlegd door het feit dat beide zoons, werkzaam voor deze onderneming, wel in staat zijn grote bedragen maandelijks aan hun ouders te voldoen.
Op grond hiervan is de rechtbank er ook niet van overtuigd dat beide verzoekers de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank is van oordeel dat verzoekers onvoldoende transparant zijn over hun financiële situatie. Het is immers onduidelijk wat het daadwerkelijke inkomen van verzoekers is of zou moeten zijn. Vast staat dat het gezamenlijke inkomen niet in verhouding staat tot de maandelijkse vaste lasten van verzoekers, helemaal nu verzoekster ook nog een tweede huurcontract op haar naam heeft staan. Ter zitting hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat zij na toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling die transparantie wel zullen geven en zich maximaal zullen inspannen voor de aflossing van hun schulden.
Feiten of omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.