ECLI:NL:RBROT:2023:10953

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
10/306694-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben en vervoeren van heroïne met onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen auto

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 1 december 2020 werd aangehouden voor het voorhanden hebben van verdovende middelen, specifiek heroïne, in een verborgen ruimte van zijn auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was voor de verdachte om zich te verdedigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee van de vier ten laste gelegde feiten, maar heeft bewezen verklaard dat hij opzettelijk 4949 gram heroïne heeft vervoerd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de heroïne in de auto en dat hij daarover beschikkingsmacht had.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen auto, een Kia Rio, onttrokken aan het verkeer, omdat deze was aangepast voor criminele doeleinden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar overwegingen meegenomen, maar heeft geconcludeerd dat de straf passend en geboden is, gezien de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/306694-20
Datum uitspraak: 15 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd
in [detentieadres01],
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober en 1 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 en 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen auto.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat op basis van de tekst van de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is waar de verdachte zich tegen moet verdedigen.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van artikel 261, eerste lid, Sv behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de inleidende dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat de vraag centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. De opgave van het feit moet duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn. Bij de verdachte mag er - tegen de achtergrond van het strafdossier en het voorbereidend onderzoek - redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Voor de rechtbank moet duidelijk en begrijpelijk zijn wat zij concreet, ten aanzien van ieder van de verdachten afzonderlijk, te onderzoeken heeft.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging – specifiek voor zover deze ziet op de feiten 1 en 3 – weinig overzichtelijk is. Dat betekent echter niet dat deze tenlastelegging in strijd is met de in artikel 261 Sv gestelde eisen. Tegen de achtergrond van het dossier moet het immers voor de verdachte voldoende duidelijk zijn geweest waarvan hij wordt verdacht en waar hij zich tegen moet verdedigen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feiten 2 en 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 3
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Gelet op de observaties die de verdachte nadrukkelijk koppelen aan de [straatnaam01] te [plaats01] kan blijken van voldoende wetenschap en beschikkingsmacht voor wat betreft de verdovende middelen en versnijdingsmiddelen die daar zijn aangetroffen. Voor de verdovende middelen en versnijdingsmiddelen die in de Kia Rio met kenteken [kenteken01] zijn aangetroffen, geldt ook dat wetenschap en beschikkingsmacht kan worden vastgesteld.
5.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover het gaat om het vervoeren van de verdovende middelen die afkomstig zijn uit de [adres01] te [plaats02] , nu de verdachte heeft bekend die verdovende middelen te hebben vervoerd in de auto. Voor het overige dient te verdachte te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 en 3 ten laste gelegde, omdat wetenschap en beschikkingsmacht niet kunnen worden vastgesteld.
5.2.3.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij op 1 december 2020 verdovende middelen voorhanden heeft gehad, afkomstig uit zowel de Kia Rio met kenteken [kenteken01] (hierna: de auto) als uit de woning aan de [straatnaam01] te [plaats01] . Onder feit 3 zijn aan hem de voorbereidingshandelingen ten laste gelegd, te weten het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen die afkomstig zijn uit zowel de auto als de woning aan de [straatnaam01] . De rechtbank overweegt het volgende.
Toetsingskader
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben in de zin van artikel 2 van de Opiumwet vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen en tevens dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad. Met dat laatste wordt bedoeld dat de verdachte in enige mate kon bepalen wat er met de verdovende middelen zou gebeuren, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had.
Kia Rio
Op 1 december 2020 is de verdachte aangehouden in de auto. In een verborgen ruimte in deze auto werden verdovende middelen aangetroffen. Deze verdovende middelen zijn in beslag genomen. Van de in de auto en in de woning aan de [straatnaam01] aangetroffen middelen die door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zijn onderzocht en positief zijn getest als een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, is alleen een hoeveelheid van 4949 gram heroïne te herleiden naar de auto. Daarbij gaat het om goednummer 6142887, waarbij in de indicatieve test staat vermeld bij bijzonderheden: “uit de Kia”. De rechtbank kan – ook met de nadere toelichting van de officier van justitie ter zitting – op basis van de aangeleverde bewijsmiddelen niet vaststellen dat er nog meer verdovende middelen en/of versnijdingsmiddelen uit de auto afkomstig zijn. Dat betekent dat vastgesteld kan worden dat er 4949 gram heroïne is aangetroffen in de verborgen ruimte van de auto. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij verdovende middelen uit een woning in een tas heeft meegekregen en deze vervolgens in de verborgen ruimte van de auto heeft geplaatst. Hij heeft ter zitting verklaard dat hem op die dag informatie is gegeven over de aanwezigheid van (de rechtbank concludeert daaruit: alsmede de wijze van het gebruik van) de verborgen ruimte. Het was vervolgens zijn taak om de auto met de verdovende middelen te verplaatsen naar een andere locatie, aldus de verdachte.
Op grond van het voorgaande kan bewezen worden dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid in de auto van 4949 gram heroïne en dat de verdachte daarover ook beschikkingsmacht heeft gehad.
[straatnaam01]
Dat is anders ten aanzien van de verdovende middelen en versnijdingsmiddelen die op de [straatnaam01] zijn aangetroffen. De verdachte is weliswaar tijdens observaties gezien bij de [straatnaam01] , maar de enkele omstandigheden dat de verdachte op 1 december 2020 is gezien bij de woning aan de [straatnaam01] en dat de verdachte zich op de dag van zijn aanhouding heeft beziggehouden met het vervoeren van verdovende middelen, kunnen niet zonder meer de gevolgtrekking dragen dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht heeft gehad over de verdovende middelen in de woning aan de [straatnaam01] .
5.2.4.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het vervoeren van een hoeveelheid van 4949 gram heroïne op 1 december 2020. Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 1 december 2020
te [plaats02] en/of te [plaats01] en/of te [plaats03] en/of te
[plaats04] , althans in Nederland,
opzettelijk heeft vervoerd,
4949gram heroïne,
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze cursief in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid harddrugs. Op 1 december 2020 vervoerde hij bijna 5 kilo heroïne in een verborgen ruimte van de auto. Handel in, vervoer van en bezit van harddrugs moeten krachtig bestreden worden omdat het gebruik daarvan kan leiden tot verslaving en schade oplevert voor de volksgezondheid. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Bovendien veroorzaakt de criminaliteit die met de handel in en het gebruik van harddrugs gepaard gaat schade en overlast voor de samenleving. Het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid harddrugs draagt aan al die gevolgen bij.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dit feit niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
8.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 januari 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 1 december 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 1 december 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en ruim elf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim elf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit te worden gecompenseerd in de aan te verdachte op te leggen straf. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 20 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen auto te onttrekken aan het verkeer.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, nu de auto niet aan de verdachte toebehoort.
9.3.
Beoordeling door de rechtbank
De in beslag genomen auto, een Kia Rio met kenteken [kenteken01] (chassisnummer: [nummer01] ), zal worden onttrokken aan het verkeer. Duidelijk is dat deze auto door het aanbrengen van een verborgen ruimte criminele doelen moet dienen, zodat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
auto: Kia Rio met kenteken [kenteken01] (chassisnummer: [nummer01] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02] en/of te [plaats01] en/of te [plaats03] en/of te
[plaats04] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 5945 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 1763 gram, in elk geval een
hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02]
in de woning [adres01]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 5603 gram gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 50 gram, in elk geval een hoeveelheid
van
een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02] en/of te [plaats01] en/of te [plaats03] en/of te
[plaats04] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, zijnde
heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een (grote)
hoeveelheid (ongeveer 2044 gram) van een mengsel van cafeïne en
paracetamol en circa 28 kilo boorzuur, voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige
redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit (en);
4.
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02]
in de woning [adres01]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of
cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen een (grote) hoeveelheid
paracetamol en/of boorzuur, voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist (en) of ernstige redenen
had (den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen
van dat/die feit(en).