ECLI:NL:RBROT:2023:10952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
10/306652-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan opiumwet overtredingen met betrekking tot heroïne en cocaïne in woning van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan overtredingen van de Opiumwet. De verdachte heeft zijn woning ter beschikking gesteld voor het bereiden en verwerken van harddrugs, waaronder heroïne en cocaïne. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting op 1 november 2023 is vastgesteld dat in de woning van de verdachte een versnijdingsruimte is aangetroffen, waar aanzienlijke hoeveelheden drugs en versnijdingsmiddelen aanwezig waren. De officier van justitie heeft vrijspraak geëist voor de primair ten laste gelegde feiten, maar heeft bewezenverklaring van de subsidiaire tenlastelegging gevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte medeplichtig is aan de feiten, omdat hij opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor het plegen van deze strafbare feiten door zijn woning ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De verdachte is veroordeeld tot 98 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank heeft de straf gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook rekening is gehouden met zijn blanco strafblad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/306652-20
Datum uitspraak: 15 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
raadsman mr. E.J.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Op de terechtzitting is deze overeenkomstig de vordering van de officier van justitie opnieuw gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feiten 1 en 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2 subsidiair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De versnijdingsruimte is weliswaar in de woning van de verdachte aangetroffen, maar hij had hier geen wetenschap van.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De medeverdachte [medeverdachte01] is op 4 november 2021 veroordeeld (parketnummer: 10/306655-20) voor het op 1 december 2020 medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 1983 gram heroïne en 50 gram cocaïne, alsmede voor het verrichten van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet in een woning aan de [adres02] te [plaats02] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aan deze feiten medeplichtig is geweest en overweegt daartoe het volgende.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is kort weergegeven vereist dat vast komt te staan dat er sprake is van zogenaamd dubbel opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm. De opzet moet gericht zijn op zowel de eigen bijdrage van de verdachte aan het misdrijf, als op het uiteindelijk gepleegde misdrijf. Die laatste vorm van opzet behoeft niet de precieze wijze waarop het misdrijf is begaan te omvatten.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte de bewoner is van de woning aan de [adres02] te [plaats02] . Hij staat daar ingeschreven en heeft zelf verklaard daar ook te verblijven. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij op 1 december 2020 in zijn woning is geweest en dat er eigenlijk ook altijd anderen mensen met zijn toestemming in de woning zijn. Hij noemt het een soort ‘open huis’. Verder blijkt uit het dossier dat de lucht, de geur van verdovende middelen in de woning bij verbalisanten direct op hun adem sloeg toen zij de woning aan de [adres02] te [plaats02] binnen gingen.
Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist wat er in zijn woning gebeurde, maar gelet op de voorgaande vastgestelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat de verdachte op zijn minst genomen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in zijn woning strafbare feiten op het gebied van de Opiumwet werden gepleegd en heeft hij hiermee dus voorwaardelijk opzet hierop gehad. Hij heeft voor het aanwezig hebben van harddrugs en versnijdingsmiddelen door anderen opzettelijk gelegenheid verschaft door zijn woning hiervoor ter beschikking te stellen. Het handelen van de verdachte is derhalve te kwalificeren als medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van harddrugs en het verrichten van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[medeverdachte01] op 1 december 2020 te [plaats02] in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 1983 gram van een
materiaal bevattende heroïne en ongeveer 50 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de hij de Opiumwet
behorende lijst 1,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 december 2020 te
[plaats02] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft
door zijn woning aan de [adres02] ter beschikking te stellen;
2.
[medeverdachte01] op 1 december 2020 te [plaats02] in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld
in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren van heroïne, zijnde heroïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te
bereiden en/of te bevorderen een (grote) hoeveelheid paracetamol en
boorzuur, voorhanden heeft gehad, waarvan die [medeverdachte01] en zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 december 2020 te
[plaats02] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft
door zijn woning aan de [adres02] ter beschikking te stellen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplichtigheid aan het om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de woning van de verdachte is op 1 december 2020 een versnijdingsruimte aangetroffen. De verdachte heeft daarvoor zijn woning ter beschikking gesteld. In de woning van de verdachte is een forse hoeveelheid heroïne, cocaïne en versnijdingsmiddelen aangetroffen, alsmede attributen voor het bewerken en verwerken daarvan.
Het op de markt brengen van drugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in harddrugs veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van (georganiseerde) criminaliteit. De verdachte heeft aan deze handel bijgedragen door gelegenheid te bieden om een belangrijk onderdeel van deze handel in zijn woning uit te voeren. Ter bestrijding van drugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale drugshandel wordt het aanwezig hebben en het bewerken van harddrugs streng bestraft.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 2 december 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dus aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 2 december 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en ruim elf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim elf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit te worden gecompenseerd in de aan te verdachte op te leggen straf.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmodaliteit. Zij zal aan de verdachte geen gevangenisstraf opleggen die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Naast een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, zal de rechtbank de verdachte een taakstraf opleggen van na te noemen duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 48, 49 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 98 (achtennegentig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02]
in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 5603 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 50 gram, in elk geval een hoeveelheid
van
een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
[medeverdachte01] op 1 december 2020 te [plaats02] in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 1983 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne en ongeveer 50 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de hij de Opiumwet
behorende lijst 1,
bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 december 2020 te
[plaats02] opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door zijn woning aan de [adres02] ter beschikking te stellen;
2.
Primair
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02]
in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, zijnde
heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een (grote)
hoeveelheid paracetamol en/of boorzuur, voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige
redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit(en);
Subsidiair
[medeverdachte01] op 1 december 2020 te [plaats02] in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld
in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen van heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te
bereiden en/of te bevorderen een (grote) hoeveelheid paracetamol en
boorzuur, voorhanden heeft gehad, waarvan die [medeverdachte01] en zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 december 2020 te
[plaats02] opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door zijn woning aan de [adres02] ter beschikking te stellen.