ECLI:NL:RBROT:2023:1095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/5292
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen inzake herbeoordeling recht op kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 11 mei 2021 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Aangezien er geen tijdige beslissing is genomen, heeft eiseres op 7 november 2022 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling door verweerder ten minste 14 dagen voor de beroepstelling is ontvangen, waardoor het beroep ontvankelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dwangsomregeling van toepassing is en dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van eiseres. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Het beroep is gegrond verklaard en verweerder moet het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier, op 24 februari 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5292
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 11 mei 2021 bij verweerder een verzoek gedaan om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Op 7 november 2022 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar verzoek, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op 25 november 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
2. Eiseres heeft kinderopvangtoeslag ontvangen en zij heeft zich gemeld voor een herbeoordeling van haar recht daarop. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd, zodat hij uiterlijk 11 mei 2022 diende te beslissen.
3. Verweerder heeft eiseres op 11 november 2022 bericht dat een ingebrekestelling is ontvangen. Uit de stukken blijkt niet wanneer de ingebrekestelling door verweerder is ontvangen. Omdat verweerder hierover geen duidelijkheid schept, maar hij zich in het verweerschrift op het standpunt stelt dat het ingestelde beroep ontvankelijk is, terwijl eiseres voorts een afschrift van een door haar ingevuld, ondertekend en op 1 oktober 2022 gedagtekend formulier tot ingebrekestelling heeft overgelegd, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling tenminste 14 dagen heeft ontvangen voordat eiseres op 7 november 2022 beroep instelde. Dit betekent dat is voldaan aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 6:12 van de Awb.
4. De dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb is in deze zaak van toepassing. Verweerder heeft erkend dat hij de maximale dwangsom van € 1.442,- is verschuldigd. Verweerder zal daarover een besluit moeten nemen. De rechtbank kan bij gebrek aan een verzoek van eiseres om toepassing van artikel 8:55c van de Awb niet zelf ambtshalve deze dwangsom vaststellen.
5. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk 13 weken.
6. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden om van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat verweerder een veel groter aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten allemaal zorgvuldig worden beoordeeld.
Dit heeft tot gevolg gehad dat het verzoek om herbeoordeling van eiseres nog niet is afgehandeld. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een beslistermijn van 12 weken, die is gaan lopen na de indiening van het verweerschrift. Omdat deze termijn op het moment van de uitspraak is verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen 2 weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het verzoek van eiseres. Die termijn komt overeen met de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde standaardtermijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar op grond van het derde lid van af te wijken. Verweerder was zich er op het moment van het indienen van het verweerschrift van bewust dat hij de beslistermijn had overschreden en had de procedure zoals omschreven in het verweerschrift toen al kunnen starten. Hij heeft daarmee niet hoeven wachten op deze uitspraak.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de termijn van twee weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen 2 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak
alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 februari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.