ECLI:NL:RBROT:2023:10949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
10/306665-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan beschikkingsmacht over verdovende middelen

In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], heeft de rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid heroïne en cocaïne, en voor het voorbereiden van de verkoop van deze verdovende middelen. De officier van justitie, mr. J. Spaans, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 1 december 2020 in een woning aan [adres02] te [plaats01] een zogenaamde versnijdingsruimte werd aangetroffen met een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. De verdachte was op dat moment samen met medeverdachte [medeverdachte02] in een auto aangehouden. Er was bewijs dat de verdachte kort contact had gehad met medeverdachte [medeverdachte01], die verdovende middelen in de auto had geplaatst, en dat zijn DNA was aangetroffen op een tas in de versnijdingsruimte.

Echter, de rechtbank oordeelde dat deze feiten onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat de verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen verdovende middelen. De rechtbank benadrukte dat voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van drugs vereist is dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid ervan en dat hij daarover zeggenschap had. Aangezien dit niet kon worden vastgesteld, werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De beslissing van de rechtbank is genomen in tegenwoordigheid van griffier mr. D. Blom-den Haan en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/306665-20
Datum uitspraak: 15 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
gemachtigd raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte, kort nadat de medeverdachte [medeverdachte01] verdovende middelen in de verborgen ruimte van de door hem bestuurde auto had gedaan, kort contact maakte met [medeverdachte01] en even later op de Veste opnieuw. Naar de uiterlijke verschijningsvorm duidt dit erop dat de verdachte wist welke strafbare goederen [medeverdachte01] vervoerde en dat resulteert in enige mate van betrokkenheid van de verdachte bij de verdovende middelen die in de verborgen ruimte zijn aangetroffen. Daarnaast is de verdachte na het contact met [medeverdachte01] ongeveer een uur in de woning aan de [adres02] te [plaats01] geweest en is zijn DNA aangetroffen op de hengels van een tas die in de versnijdingsruimte is aangetroffen.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen vast dat er op 1 december 2020 zes personen zijn aangehouden in de woonkamer van de woning aan de [adres02] te [plaats01] . In een van de kamers van deze woning, grenzend aan de woonkamer, werd een zogenaamde versnijdingsruimte aangetroffen met onder meer een grote hoeveelheid vermoedelijke verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en attributen voor het versnijden van drugs. Uit de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat er ongeveer 1983 gram heroïne, 50 gram cocaïne en een hoeveelheid boorzuur en paracetamol is aangetroffen in de versnijdingsruimte. De verdachte is op
1 december 2020 samen met de medeverdachte [medeverdachte02] aangehouden in een auto. Uit observaties blijkt onder andere dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte02] , kort nadat medeverdachte [medeverdachte01] verdovende middelen in de verborgen ruimte van een door hem bestuurde auto heeft gedaan, twee maal contact met [medeverdachte01] hebben. Ook wordt gezien dat de verdachte die dag een klein uur in de woning aan de [adres02] te [plaats01] heeft verbleven. Uit het dossier blijkt verder dat het DNA van de verdachte op de hengsels van een boodschappentas die in de versnijdingsruimte stond, is aangetroffen.
Toetsingskader
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben in de zin van artikel 2 van de Opiumwet vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen en tevens dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad. Met dat laatste wordt bedoeld dat de verdachte in enige mate kon bepalen wat er met de verdovende middelen zou gebeuren, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had.
Beschikkingsmacht?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of met de voorhanden bewijsmiddelen kan worden bewezen dat de verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. Deze vraag beantwoord de rechtbank, anders dan de officier van justitie, ontkennend.
De feiten en omstandigheden dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte02] twee maal contact hebben met medeverdachte [medeverdachte01] , de verdachte die dag een klein uur in de woning aan de [adres02] te [plaats01] heeft verbleven en het DNA van de verdachte is aangetroffen op de hengsels van een boodschappentas die in de versnijdingsruimte stond, zijn onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de in de versnijdingsruimte aangetroffen verdovende middelen en de versnijdingsmiddelen. Uit deze omstandigheden kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte al dan niet met een ander of anderen enige zeggenschap heeft gehad over de verdovende middelen en de versnijdingsmiddelen.
Nu op grond van de beschikbare bewijsmiddelen, ook in onderlinge samenhang beschouwd, enige beschikkingsmacht van de verdachte over de verdovende middelen en de versnijdingsmiddelen niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het hem ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 1 december 2020 te [plaats01]
in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5603 gram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne en/of
ongeveer 50 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 1 december 2020 te [plaats01]
in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen een (grote)
hoeveelheid paracetamol en/of boorzuur, voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te
vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).