In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], heeft de rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid heroïne en cocaïne, en voor het voorbereiden van de verkoop van deze verdovende middelen. De officier van justitie, mr. J. Spaans, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 1 december 2020 in een woning aan [adres02] te [plaats01] een zogenaamde versnijdingsruimte werd aangetroffen met een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. De verdachte was op dat moment samen met medeverdachte [medeverdachte02] in een auto aangehouden. Er was bewijs dat de verdachte kort contact had gehad met medeverdachte [medeverdachte01], die verdovende middelen in de auto had geplaatst, en dat zijn DNA was aangetroffen op een tas in de versnijdingsruimte.
Echter, de rechtbank oordeelde dat deze feiten onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat de verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen verdovende middelen. De rechtbank benadrukte dat voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van drugs vereist is dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid ervan en dat hij daarover zeggenschap had. Aangezien dit niet kon worden vastgesteld, werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
De beslissing van de rechtbank is genomen in tegenwoordigheid van griffier mr. D. Blom-den Haan en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.