ECLI:NL:RBROT:2023:10948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
10/306671-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van beschikkingsmacht

In de zaak tegen de verdachte, die op 1 december 2020 werd aangehouden in een woning te [plaats02], heeft de rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne, alsook van witwassen. Tijdens de zittingen op 30 oktober en 1 november 2023 werd vastgesteld dat de verdachte in een woning was waar een versnijdingsruimte voor drugs was aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschikkingsmacht van de verdachte over de aangetroffen verdovende middelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan. Daarom werd de verdachte integraal vrijgesproken van alle beschuldigingen, inclusief het witwassen van een geldbedrag van € 9.415,00, dat bij de verdachte was aangetroffen. De rechtbank gelastte de teruggave van dit geldbedrag aan de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken, vooral met betrekking tot de beschikkingsmacht over verdovende middelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/306671-20
Datum uitspraak: 15 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober en 1 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Op de terechtzitting is de tenlastelegging overeenkomstig de vordering van de officier van justitie opnieuw gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte aanwezig was in de woning aan de [adres02] te [plaats02] toen de politie daar binnen viel. In de woning werd een versnijdingsruimte aangetroffen. Op de kleding van de verdachte zaten bruine poedervlekken die later positief getest zijn op heroïne. Op een pakje Wicky dat in de versnijdingsruimte stond, is DNA van de verdachte aangetroffen.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 1 december 2020 samen met vijf anderen is aangehouden in de woonkamer van de woning aan de [adres02] te [plaats02] . In een van de kamers van deze woning, grenzend aan de woonkamer, werd een zogenaamde versnijdingsruimte aangetroffen met onder meer een grote hoeveelheid vermoedelijke verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en attributen voor het versnijden van drugs. Uit de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat er ongeveer 1983 gram heroïne, 50 gram cocaïne en een hoeveelheid boorzuur en paracetamol is aangetroffen in de versnijdingsruimte. Bij de aanhouding van de verdachte zijn sporen van heroïne op zijn kleding gevonden. In de versnijdingsruimte werd een pakje Wicky aangetroffen met daarop DNA van de verdachte.
Toetsingskader
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben in de zin van artikel 2 van de Opiumwet vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen en tevens dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad. Met dat laatste wordt bedoeld dat de verdachte in enige mate kon bepalen wat er met de verdovende middelen zou gebeuren, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had.
Beschikkingsmacht?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of met het voorhanden bewijsmateriaal bewezen kan worden dat de verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen verdovende middelen en versnijdingsmiddelen. Deze vraag beantwoord de rechtbank, anders dan de officier van justitie, ontkennend.
Uit de feiten en omstandigheden dat de verdachte in de woning aanwezig was, dat er heroïne op zijn kleding is gevonden en dat er DNA van de verdachte op een pakje Wicky is aangetroffen dat in de versnijdingsruimte stond, volgt dat er een sterke verdenking bestaat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Deze feiten en omstandigheden zijn evenwel onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de in de versnijdingsruimte aangetroffen verdovende middelen en de versnijdingsmiddelen. Uit deze omstandigheden kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte enige zeggenschap heeft gehad over de verdovende middelen en de versnijdingsmiddelen.
Nu op grond van de beschikbare bewijsmiddelen, ook in onderlinge samenhang beschouwd, de beschikkingsmacht van de verdachte over de verdovende middelen en de versnijdingsmiddelen niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de wijze van het aantreffen van het geld en de aanwezigheid van de verdachte in een versnijdingspand, kan worden vastgesteld dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag een directe link heeft met handelingen in strijd met de Opiumwet.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Gelijk aan de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 impliciet primair ten laste gelegde (“uit enig misdrijf”) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 1 december 2020 is aangehouden in een woning waarin een versnijdingsruimte werd aangetroffen. De verdachte had op dat moment een contant geldbedrag van € 9.415,00 op zak, gewikkeld in folie en samengebonden met elastiekjes. Uit hetgeen hierboven onder 4.1. is overwogen blijkt dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde. De rechtbank is voorts van oordeel dat het enkele voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 9.415,00 op de wijze zoals hierboven genoemd, niet zonder meer een vermoeden rechtvaardigt dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven omtrent het contante geldbedrag. Deze verklaring is nader onderbouwd met stukken die door de zus van de verdachte zijn overlegd. De verklaring, in combinatie met deze stukken, bood in ieder geval voldoende aanknopingspunten om daar nader onderzoek naar te doen, maar dat is niet gebeurd.
Nu op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan de rechtbank niet vaststellen dat het geldbedrag afkomstig is uit enig eigen misdrijf van de verdachte. Het voorgaande betekent dat evenmin kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen, zoals is ten laste gelegd onder 3 impliciet subsidiair.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 3 impliciet primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.

5.In beslag genomen voorwerpen

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 9.415,00 (goed nr.: 6142806) verbeurd te verklaren.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich, gelet op het verzoek tot vrijspraak, op het standpunt dat het geld dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
5.3.
Beoordeling door de rechtbank
Nu de verdachte integraal zal worden vrijgesproken, zal ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 9.415,00 (goed nr.: 6142806) een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
een geldbedrag van € 9.415,00 (goed nr.: 6142806).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02]
in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 5603 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 50 gram, in elk geval een hoeveelheid
van
een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 1 december 2020
te [plaats02]
in de woning [adres02]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, zijnde
heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen een (grote) hoeveelheid
paracetamol en/of boorzuur, voorhanden heeft gehad, waarvan
verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen
had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen
van dat/die feit(en);
3.
hij
op of omstreeks 1 december 2020,
te [plaats02] , althans in Nederland,
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 9415 euro, althans een
hoeveelheid geld,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp
was, en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of
heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft
gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf of uit enig eigen misdrijf.