ECLI:NL:RBROT:2023:10946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/2385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum WIA-uitkering in relatie tot Vester-beleid en internationale sociale zekerheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die als kapitein binnenvaart werkzaam was, had op 31 maart 2020 wegens gezondheidsklachten zijn werk moeten staken. Het UWV kende hem op 1 juni 2022 een WIA-uitkering toe, met ingangsdatum 29 maart 2022, maar eiser betwistte deze datum en stelde dat hij eerder recht had op een uitkering.

De rechtbank behandelt de vraag of het UWV terecht de ingangsdatum van de WIA-uitkering op 29 maart 2022 heeft vastgesteld. Eiser voert aan dat er voldoende informatie beschikbaar is om een eerdere ingangsdatum vast te stellen, en beroept zich op het Vester-beleid, dat beoogt inkomenshiaten te voorkomen voor migrerende werknemers. De rechtbank stelt vast dat het UWV geen informatie heeft ontvangen van de Zwitserse autoriteiten over het recht van eiser op een Zwitserse invaliditeitsuitkering, wat noodzakelijk is om te bepalen of eiser eerder recht heeft op een WIA-uitkering.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering per 29 maart 2022 heeft toegekend, omdat er geen bewijs is dat eiser recht heeft op een Zwitserse invaliditeitsuitkering. De rechtbank dringt er bij het UWV op aan om spoedig duidelijkheid te verkrijgen over de situatie van eiser in Zwitserland. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV, (gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de toekenning van de uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het UWV heeft deze uitkering met het besluit van 1 juni 2022 toegekend per 29 maart 2022. Met het besluit op het bezwaar van eiser van 22 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde en een vriend van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser, laatstelijk werkzaam als kapitein binnenvaart, woont in Nederland en was sinds 1 juni 2015 in dienst bij [naam bedrijf] te Zwitserland (werkgever). Op
31 maart 2020 is eiser wegens gezondheidsklachten uitgevallen voor zijn arbeid. Werkgever heeft het loon van eiser doorbetaald tot de datum van het einde van zijn dienstverband op
31 augustus 2020.
1.1.
Op 20 oktober 2020 heeft eiser bij het UWV een aanvraag om een uitkering op grond van de WIA ingediend. Omdat eiser in Zwitserland en België werkzaam is geweest, heeft het UWV herhaaldelijk verzoeken om informatie aan de Zwitserse en Belgische autoriteiten gedaan.
1.2.
In verband met zijn aanvraag om een WIA-uitkering is bij eiser een verzekeringsgeneeskundig onderzoek afgenomen, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 21 maart 2022. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van geen benutbare mogelijkheden, maar dat dit niet duurzaam is.
1.3.
Met het primaire besluit heeft het UWV aan eiser per 29 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van de voorlopig bekende gegevens, in afwachting van duidelijkheid vanuit Zwitserland en België over het wel of niet toekennen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in die lidstaten.
2. Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd. Het UWV is van mening dat terecht is besloten dat eiser met ingang van 29 maart 2022 op basis van de voorlopig bekende gegevens in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering. In het bestreden besluit heeft het UWV toegelicht dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiser is vastgesteld op 31 maart 2020 en dat het recht op een WIA-uitkering ontstaat nadat hij twee jaar (104 weken) lang door ziekte niet kon werken. Op grond van het zogeheten Vester-beleid kan de uitkering eerder ingaan als sprake is van een inkomenshiaat. Omdat het UWV geen reactie heeft gekregen van het bevoegde Zwitserse orgaan, is bij het uitblijven van de benodigde informatie op basis van de Verordening 883/2004 een WGA-uitkering toegekend na de gebruikelijke wachttijd, omdat de informatie ontbreekt om te bepalen of een inkomenshiaat is ontstaan en per wanneer. Daarbij ontvangt eiser maar een deel van deze uitkering, omdat hij ook in Zwitserland en België verzekerd is geweest. Volgens het UWV komt eiser voorafgaand aan 29 maart 2022 ook niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij daarvoor niet verzekerd was.

Standpunt eiser

3. Eiser voert in beroep aan dat de informatie om vast te stellen of sprake is geweest van een inkomenshiaat wel bekend is bij het UWV. Hij beroept zich op de door hem ingebrachte stukken en de e-mailberichten aan het UWV. Volgens eiser is er dan ook voldoende aanleiding om de pro rata WIA-uitkering eerder in te laten gaan dan per
29 maart 2022.

Beoordeling door de rechtbank

4. Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de WIA-uitkering. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het UWV eiser terecht per 29 maart 2022 een WIA-uitkering heeft toegekend.
5. Artikel 23, eerste lid, van de WIA bepaalt dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een WIA-uitkering voor hem een wachttijd van 104 weken geldt. In het Vester-arrest [1] is – kortgezegd – bepaald dat wanneer een werknemer die invalide is verklaard door een bevoegd orgaan van de lidstaat waarin hij woont maar niet in aanmerking komt voor een invaliditeitsuitkering, na een periode van arbeidsongeschiktheid na één jaar, niet nog één jaar zonder arbeidsongeschiktheidsuitkering zou moeten zitten voordat hij in aanmerking komt voor een geprorateerde invaliditeitsuitkering. De artikelen 45 en 48 VWEU verzetten zich daartegen. [2] Dit doel kan worden bereikt door aan migrerende werknemers die in deze situatie zitten, in het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen.
6. Om te voorkomen dat er een ongeoorloofd inkomenshiaat ontstaat doordat iemand die in een andere lidstaat arbeidsongeschikt raakt en op grond van de sociale zekerheidswetgeving van die lidstaat geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of geen recht op een volledige arbeidsongeschiktheid-uitkering heeft, heeft het UWV per 1 januari 2021 zijn beleid op dit punt gewijzigd. De wachttijd van de WIA kan verkort worden om aan te sluiten bij het einde van de (kortere) wachttijd voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering van de lidstaat van de laatste (buitenlandse) verzekering. Dit beleid wordt ook toegepast in alle lopende zaken waarbij de ingangsdatum van de pro rata WIA-uitkering nog niet definitief vaststaat en waarbij er ter overbrugging op grond van het vroegere beleid geen WW-uitkering of toeslag (TW) is toegekend, noch een uitkering ter overbrugging uit de bevoegde lidstaat. [3]
7. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat voor de vaststelling of eiser in aanmerking komt voor een WIA-uitkering per een eerdere datum dan 29 maart 2022 informatie over eisers recht op een Zwitserse invaliditeitsuitkering noodzakelijk is. Duidelijkheid dient te worden verkregen over of eiser op grond van de Zwitserse sociale zekerheidswetgeving recht heeft op een invaliditeitsuitkering in de periode van arbeidsongeschiktheid en zo ja, van wanneer tot wanneer dat recht er was. Pas wanneer dat bekend is, kan eventueel een WIA-uitkering vanaf een eerdere datum dan 29 maart 2022 worden toegekend om het inkomenshiaat te dichten. Uit de dossierstukken blijkt dat het UWV, ondanks meerdere verzoeken aan het bevoegde Zwitserse orgaan, geen informatie heeft ontvangen waaruit blijkt of eiser recht heeft op een Zwitserse invaliditeitsuitkering. De stelling van eiser dat hij tijdens ziekte is ontslagen en hieruit kan worden afgeleid dat hij geen recht heeft op een Zwitserse invaliditeitsuitkering, volgt de rechtbank niet. De vraag of sprake is van ontslag tijdens ziekte en, zo ja, of daarmee wel of geen recht op een Zwitserse invaliditeitsuitkering bestaat, dient op grond van de Zwitserse wetgeving te worden beoordelend. Het bevoegde Zwitserse orgaan dient daarover informatie te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV eiser dan ook terecht per 29 maart 2022 een WIA-uitkering toegekend.
8. De rechtbank merkt verder op dat het UWV ter zitting er terecht op heeft gewezen dat het bestreden besluit een voorlopige beslissing is. Op het moment dat alsnog duidelijkheid vanuit Zwitserland wordt verkregen over eisers recht op een Zwitserse invaliditeitsuitkering, zal een nieuwe beslissing worden genomen. De rechtbank begrijpt dat dit alles erg lang voor eiser duurt en dat hij al die tijd in onzekerheid zit. De rechtbank dringt er bij het UWV daarom op aan ervoor zorg te dragen dat de informatie vanuit Zwitserland spoedig wordt verkregen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht per 29 maart 2022 een WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 14 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:212, C-134/18 (arrest Vester).
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Kamerstukken II 2020/21, 21 501-31, nr. 606.