ECLI:NL:RBROT:2023:1084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/5230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake herbeoordeling recht op kinderopvangtoeslag en overschrijding beslistermijn

In deze zaak heeft eiseres op 4 maart 2021 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Na een ingebrekestelling op 27 juni 2022, heeft eiseres op 1 november 2022 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst in verzuim was, omdat de beslistermijn van zes maanden niet was verlengd. De rechtbank heeft besloten dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het verzoek van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag vastgesteld voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is gedaan op 24 februari 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5230
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 4 maart 2021 bij verweerder een verzoek gedaan om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Op 27 juni 2022 heeft verweerder een ingebrekestelling door eiseres ontvangen.
Op 1 november 2022 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar verzoek, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op 7 december 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
2. Eiseres heeft kinderopvangtoeslag ontvangen en zij heeft zich gemeld voor een herbeoordeling van haar recht daarop. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. Uit de stukken blijkt niet op verweerder de beslistermijn van zes maanden heeft verlengd. Hoe dan ook was verweerder ten tijde van de ingebrekestelling in verzuim.
3. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet gebleken is dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek.
4. De dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb is in deze zaak van toepassing. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat op 1 oktober 2022 een dwangsombesluit is genomen.
5. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk 13 weken. Daarnaast heeft verweerder verzocht om verlenging van de termijn voor zo lang als de procedure door toedoen van eiseres geen voortgang kan hebben.
6. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden om van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat verweerder een veel groter aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten allemaal zorgvuldig worden beoordeeld.
Dit heeft tot gevolg gehad dat het verzoek om herbeoordeling van eiseres nog niet is afgehandeld. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een beslistermijn van 12 weken, die is gaan lopen na de indiening van het verweerschrift. Daarvan resteren ten tijde van het doen van uitspraak nog twee weken. Omdat van deze termijn op het moment van de uitspraak meer dan 10 weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen 2 weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het verzoek van eiseres. Die termijn komt overeen met de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde standaardtermijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar op grond van het derde lid van af te wijken. Verweerder was zich er op het moment van het indienen van het verweerschrift van bewust dat hij de beslistermijn had overschreden en had de procedure zoals omschreven in het verweerschrift toen al kunnen starten. Hij heeft daarmee niet hoeven wachten op deze uitspraak.
De rechtbank wijst af het verzoek van verweerder om verlening van de termijn, voor zo lang als de procedure niet kan voortgaan door toedoen van eiseres. De Awb geeft eiseres de gelegenheid haar standpunt in te brengen. Maakt zij daar geen gebruik van (of: niet tijdig gebruik van) dan moet verweerder daar de gepaste consequenties aan verbinden. De Awb verbindt aan tekortschietende medewerking van eiseres niet het gevolg dat de procedure stil komt te liggen.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de termijn van twee weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen 2 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak
alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 februari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.