ECLI:NL:RBROT:2023:10835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
10-329741-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door ambulant WMO-begeleider met cliënt in afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als ambulant WMO-begeleider werkzaam was. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontucht met een cliënt aan wie hij zorg verleende. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft gedurende meer dan een jaar seksuele handelingen verricht met de cliënt, die zich in een kwetsbare positie bevond en aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een hulpverlener/cliënt-relatie, wat de seksuele handelingen een ontuchtig karakter verleent, ongeacht de vrijwilligheid van de cliënt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.500,- te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding geen rekening gehouden met eventuele eigen schuld van het slachtoffer, gezien de beschermende functie van artikel 249 Sr. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn gezondheid en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De opgelegde straffen zijn bedoeld om de verdachte te weerhouden van het plegen van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-329741-21
Datum uitspraak: 14 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • oplegging van een ontzetting van het recht tot uitoefening van een beroep in de gezondheids- of maatschappelijke zorg voor de duur van 2 jaren;
  • toewijzing van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het laste gelegde, met de strekking dat geen sprake is van het plegen van ontucht. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de functionele relatie tussen de verdachte als hulpverlener en het slachtoffer als cliënt geen rol heeft gespeeld bij het aangaan en onderhouden van de seksuele relatie. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat er sprake was van vrijwilligheid aan de kant van het slachtoffer met betrekking tot de seksuele handelingen. Daarnaast is de afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en aangeefster niet van invloed. Zowel de taken van de verdachte als de problematiek van het slachtoffer waren beperkt. De relatie tussen de verdachte en het slachtoffer heeft ook voortgeduurd toen de begeleiding reeds was gestopt.
4.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat er tussen de verdachte en het slachtoffer een hulpverlener/cliënt-relatie bestond in de maatschappelijke zorgverlening en dat op verschillende momenten gedurende die relatie seksuele handelingen tussen hen beiden hebben plaatsgevonden. De vraag die voorligt is of de seksuele relatie tussen het slachtoffer en de verdachte een ontuchtig karakter draagt.
Vooropgesteld wordt dat met het bepaalde in artikel 249, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen een seksuele benadering van de zijde van hulpverleners. Deze bepaling beschermt de cliënt of patiënt onder meer tegen misbruik van het psychische overwicht dat de hulpverlener heeft of van de afhankelijke positie van de cliënt of patiënt. Dat maakt dat indien er seksuele handelingen plaatsvinden in een dergelijke hulpverlener/cliënt-relatie, het ontuchtige karakter in beginsel wordt aangenomen. Dit is alleen anders indien de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener bij de seksuele handelingen geen rol heeft gespeeld, in die zin dat bij de cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. Bij de beantwoording van de vraag of er in dit geval sprake is van een dergelijke uitzondering neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode werkzaam was bij [instelling01] . Tot zijn functie behoorde onder meer het als begeleider bieden van hulp aan het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer ruim een jaar lang wekelijks begeleid. Hij deed dit ongeveer 5 uren per week op basis van een WMO (Wet maatschappelijk ondersteuning) indicatie.
Zowel uit de verklaring van de verdachte als de verklaring van het slachtoffer blijkt dat de verdachte het slachtoffer onder andere begeleidde inzake haar pleinvrees, bij het regelen van praktische zaken en bij het creëren van meer zelfredzaamheid. Daarbij hielp de verdachte het slachtoffer bijvoorbeeld met het doen van boodschappen of het reizen met het openbaar vervoer.
Door het slachtoffer meerdere keren per week te begeleiden in haar dagelijkse bezigheden is de verdachte telkens geconfronteerd geweest met (tenminste een deel van) de problematiek en de daaruit vloeiende kwetsbaarheid van het slachtoffer. Hij heeft hier zelf over verklaard dat met het slachtoffer niet meer zinnig te praten viel als zij alcohol had genuttigd, hetgeen zeer regelmatig gebeurde. Ook heeft hij verteld over de moeite die zij had met het verrichten van normale dagelijkse handelingen als naar buiten gaan en met het openbaar vervoer reizen. Met deze wetenschap is verdachte desondanks een seksuele relatie met het slachtoffer aangegaan.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een gelijkwaardige relatie. Het slachtoffer is afhankelijk geweest van de verdachte en deze afhankelijkheid is van invloed geweest op de seksuele relatie tussen het slachtoffer en de verdachte. De seksuele handelingen dragen daarmee een ontuchtig karakter. Aan dit oordeel doet niet af dat (ook) aan de kant van het slachtoffer sprake zou zijn geweest van vrijwilligheid. Het karakter van vrijwilligheid wordt weggenomen door de hiervoor beschreven (invloed van) afhankelijkheid.
4.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde feit zal bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en behoudens ten aanzien van het ontuchtige karakter van de handelingen geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op een of meer tijdstippen
omstreeks de periode van 31 augustus 2019 tot 01 oktober 2020 te Rotterdam,
terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg
(te weten als (ambulant) begeleider van kwetsbare patiënten), ontucht heeft
gepleegd met [slachtoffer01] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp
en zorg had toevertrouwd, door het
- brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die
[slachtoffer01] en (vervolgens) hebben van geslachtsgemeenschap met die
[slachtoffer01] en- brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, penis in de anus van die
[slachtoffer01] en- brengen/duwen/houden van een voorwerp in de vagina van die
[slachtoffer01] en
- zich laten pijpen door die [slachtoffer01] en
- zich anaal laten vingeren door die [slachtoffer01] en
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende ruim een jaar op frequente basis, terwijl hij de hoedanigheid had van haar ambulant WMO-begeleider, ontucht gepleegd met het slachtoffer. Het kwetsbare slachtoffer was aan de hulp van de verdachte toevertrouwd. Van de verdachte mocht dan ook worden verwacht dat hij de noodzakelijke professionele grenzen in acht zou nemen. Door desondanks seksuele handelingen met haar te verrichten, heeft de verdachte gehandeld in strijd met de door hem te betrachten professionaliteit die het slachtoffer juist bescherming had moeten bieden. Daarmee heeft de verdachte – zo blijkt ook uit de namens het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring – het vertrouwen en het psychische welzijn van het slachtoffer geschaad.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij beschikt over huisvesting in de vorm van een koopwoning en heeft geen financiële problemen. Verdachte kampt met diverse gezondheidsproblemen. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Gelet hierop en op het tijdsverloop in deze zaak, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend geacht. Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank wel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij zal een langere proeftijd worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist, te weten 3 jaren.
De rechtbank zal afzien van het opleggen van de gevorderde ontzetting van het recht tot uitoefening van een beroep in de gezondheids- of maatschappelijke zorg. Daarbij is gelet op de afwezigheid van recidive bij de verdachte, het tijdsverloop in de zaak en de eventuele gevolgen die een dergelijk beroepsverbod voor de verdachte zou hebben voor zijn mogelijkheden om in zijn inkomen te voorzien. De rechtbank merkt daarbij tevens op dat de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf reeds dient als ‘stok achter de deur’.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade en een vergoeding van
€ 5.000,- aan toekomstige schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende is onderbouwd dat er immateriële schade is geleden door de benadeelde partij. De officier acht echter een matiging tot € 2.500,- billijk, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat de benadeelde partij voor het overige deel, ook waar het de toekomstige schade betreft, niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging verzocht de gevorderde schadevergoeding niet toe te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevorderde schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 2.500,-.
8.3.
Beoordeling
Door de benadeelde partij is gesteld dat zij psychisch leed heeft ondervonden en nog steeds ondervindt ten gevolge van het ten laste gelegde feit. De rechtbank merkt daarbij op dat de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer maken dat vergoeding van immateriële schade mogelijk is, onafhankelijk van de vraag of sprake is van lichamelijk letsel of een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In algemene zin is namelijk in dergelijke zedenzaken een aantasting van de persoon een gegeven. Ook is de rechtbank van oordeel dat gelet op de bescherming die artikel 249 Sr beoogt te bieden, van eventuele ‘eigen schuld’ van het slachtoffer in dit geval – die dan gelegen zou zijn in de hiervoor besproken ‘vrijwilligheid’ – geen sprake kan zijn en dus niet wordt meegewogen bij het bepalen van de hoogte van schadevergoeding.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank naar maatstaven van billijkheid een vergoeding wegens immateriële schade toekennen van € 2.500,-. Daarbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken toewijzen, De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering ziende op toekomstig te lijden schade is niet gespecificeerd en niet onderbouwd. De benadeelde partij zal ook ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente, naar redelijk vanaf 1 oktober 2020. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] voor een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro)wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 2.500,- (zegge: vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
35 (vijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. C.H. van Breevoort-de Bruin en D.G.J. Roset, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 november 2023.
Mrs. Van Breevoort-de Bruin en Roset zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op een of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 31 augustus 2019 tot 01 oktober 2020 te Rotterdam,
althans in Nederland,
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg
(te weten als (ambulant) begeleider van kwetsbare patiënten), ontucht heeft
gepleegd met [slachtoffer01] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp
en/of zorg had toevertrouwd, door het
- brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die
[slachtoffer01] en/of (vervolgens) hebben van geslachtsgemeenschap met die
[slachtoffer01] en/of
- brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, penis in de anus van die
[slachtoffer01] en/of
- brengen/duwen/houden van een voorwerp (vibrator) in de vagina van die
[slachtoffer01] en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer01] en/of
- zich anaal laten vingeren door die [slachtoffer01] en/of
- door die [slachtoffer01] laten maken van (een) (naakt)foto('s) en/of
(naakt)film('s) van zichzelf en het digitaal laten versturen van
voornoemde foto('s)/film(s) aan hem, verdachte;