ECLI:NL:RBROT:2023:10810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
ROT 20/6696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de legalisering van een schuur/garage in Capelle aan den IJssel

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor de legalisering van een schuur/garage op het perceel [adres 1] te Capelle aan den IJssel beoordeeld. Eiser, woonachtig op [adres 2] te Capelle aan den IJssel, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die op 25 juni 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel is verleend aan [naam vergunninghouder]. Het college heeft het bezwaar van eiser op 25 november 2020 ongegrond verklaard en op 8 april 2022 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend. Eiser heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat het advies van het Q-team onjuist is. De rechtbank stelt vast dat het college in eerste instantie heeft verwezen naar het advies van het Q-team, maar dat dit advies voldoende gemotiveerd is en dat er geen reden is om aan de inhoud of wijze van totstandkoming te twijfelen. De rechtbank concludeert dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de bezonning op het perceel van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 25 november 2020 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 8 april 2022 ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Capelle aan den IJssel , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, het college
(gemachtigde: mr. K.C. Tobias).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning ter legalisering van een reeds gebouwde schuur/garage op het perceel [adres 1] te Capelle aan den IJssel .
1.1.
Bij het primaire besluit van 25 juni 2020, bekendgemaakt op 8 juli 2020, heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [naam vergunninghouder] (hierna: de vergunninghouder) voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan’.
1.2.
Met het besluit van 25 november 2020 (het bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Op 8 april 2022 (het bestreden besluit 2) heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het college blijft bij haar standpunt dat het bezwaar van eiser ongegrond is en dat de omgevingsvergunning kon worden verleend. Op grond van artikel 6:19 van de algemene wet bestuursrecht wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is woonachtig op het adres [adres 2] te Capelle aan den IJssel . Eisers achtererf grenst aan het water. Aan de overzijde van het water bevindt zich het perceel van vergunninghouder, op het adres [adres 1] te Capelle aan den IJssel . Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Schollebos e.o.”.
2.2.
Op 26 maart 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een schuur/garage (hierna: het bijgebouw) ingediend. Deze aanvraag zag op het legaliseren van een bestaande situatie. Het college heeft deze vergunning bij primaire besluit verleend. Het daartegen gericht bezwaar van eiser heeft het college bij bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.3.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 4 maart 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:1585) in een zaak van een andere belanghebbende over de hier verleende omgevingsvergunning heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen, het bestreden besluit 2 van 8 april 2022. Bij het bestreden besluit 2 heeft het college het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard, waarbij de motivering met betrekking tot de bouw- en goothoogte van het bijgebouw en de totale bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gewijzigd. Ook heeft het college een aanvullend welstandsadvies aan haar besluit ten grondslag gelegd waar ingegaan wordt op de gebiedscriteria van historische polderlinten. Het college blijft bij de verlening van de omgevingsvergunning.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend en of het bestreden besluit in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 1 van 25 november 2020 wordt vervangen door het bestreden besluit van 8 april 2022, waarbij opnieuw is beslist op het bezwaar van eiser en waarbij de motivering van het besluit van 25 november 2020 behoudens enkele nadrukkelijk genoemde wijzigingen is overgenomen. Het besluit van 25 november 2020, dat bij de uitspraak van 4 maart 2022 reeds door de rechtbank was vernietigd, heeft als gevolg van die vernietiging en het vervangende besluit van 8 april 2022 geen zelfstandige betekenis meer. Dit betekent dat eiser ook geen belang meer heeft bij de inhoudelijke behandeling van zijn beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 25 november 2020. Het beroep van eiser is in zoverre niet-ontvankelijk. Het beroep van eiser is van rechtswege mede gericht tegen het nieuwe besluit op bezwaar omdat daarmee niet aan hem tegemoet wordt gekomen. De gronden die eiser heeft aangevoerd zullen daarom in het navolgende wel worden besproken maar dan in het licht van dat nieuwe besluit op bezwaar waarbij het college wederom de door eiser bestreden omgevingsvergunning handhaaft.
4.2.
Omdat de rechtbank heeft nagelaten het beroep van eiser gelijktijdig te behandelen met het beroep van de andere belanghebbende gericht tegen het besluit van 25 november 2020, terwijl de uitspraak van 4 maart 2022 in die zaak voor het college aanleiding is geweest een nieuw besluit te nemen, bestaat er, zoals ter zitting ook met partijen is besproken, wel aanleiding te bepalen dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- moet vergoeden.
4.3.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2.
5. Eiser voert aan dat het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand is. Het advies van het Q-team van 11 maart 2022 is onjuist, zodat het college dit niet aan haar besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Er zijn geen vergelijkbare gebouwen in de directe omgeving. De constatering van het Q-team dat "dit volume op deze plek historisch gezien zou kunnen" is dan ook onjuist. Bovendien staan er in de directe omgeving meerdere historische arbeiderswoningen die qua volume en inhoud kleiner zijn dan het bijgebouw. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het bijgebouw dan ook onaanvaardbaar en niet passend in de omgeving, aldus eiser.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag verweerder, hoewel hij niet gebonden is aan een welstandsadvies en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan een dergelijke advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het college in eerste instantie heeft verwezen naar het advies van het Q-team (de welstandscommissie) van 26 maart 2020. In haar uitspraak van 4 maart 2022 heeft de rechtbank overwogen dat uit dit advies niet blijkt dat aan de criteria geldend voor historische polderlinten, dan wel de sneltoetscriteria voor bijbehorende bouwwerken getoetst is. Het college heeft daarop het Q-team om aanvullend advies gevraagd. In dit aanvullende advies van 11 maart 2022 heeft het Q-team de vergunningaanvraag beoordeeld op basis van de Gebiedscriteria Historische Polderlinten uit de Nota Beeldkwaliteit. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de inhoud of de wijze van totstandkoming, geen reden bestaat voor twijfel aan dit advies. Het Q-team heeft voldoende gemotiveerd dat en waarom aan de geldende gebiedscriteria is voldaan dan wel waarom hier, ten aanzien van de kapvorm en het ontbreken van overstekken, van kan worden afgeweken. Zo legt het Q-team uit dat het de functie van het bijgebouw (een garage met werkruimte) ondergeschikt is aan dat van hoofdgebouw en dat het bijgebouw voornamelijk functioneel is vormgegeven waardoor dit gebouw op deze plek historisch gezien kan. In hetgeen eiser hier tegenover heeft gesteld ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het college niet op het advies van Q-team van 11 maart 2022 heeft mogen afgaan. De beroepsgrond faalt
.
6. Eiser voert verder aan dat het bijgebouw zon wegneemt uit zijn tuin en hij daarom in de wintermaanden geen gebruik meer kan maken van zijn terras.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de bezonning op het perceel van eiser. Hoewel het niet onaannemelijk is dat eiser in de wintermaanden minder zon heeft op zijn terras aan het water, gelegen in de achterkant van zijn tuin, heeft verweerder dit onvoldoende kunnen achten voor de conclusie dat het bouwplan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat het bijgebouw geen invloed heeft op de lichtinval in eisers woning en dat eiser op andere plaatsen in de tuin wel zon heeft. Bovendien gaat het alleen om de wintermaanden waardoor sprake is van een beperkte schaduwwerking. De beroepsgrond faalt.
7. Voor zover eiser meent schade te hebben geleden als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser dit aan de orde kan stellen in een aparte procedure. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 8 april 2022 is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 november 2020 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 april 2022 ongegrond.
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.