Beoordeling
Vaststaat dat op 7 juli 2020, omstreeks 10:00 uur, op de [naam locatie01] in Rotterdam een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte als bestuurder van een bestelbus en [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer) als bestuurder van een personenauto met aanhanger waren betrokken. Deze weg is een provinciale weg waarvan de westelijke rijbaan omhoog loopt en uit twee rijstroken bestaat. Net voorbij het hoogste punt is het slachtoffer met zijn personenauto met aanhanger tot stilstand gekomen. Het slachtoffer had voldaan aan een aan hem gegeven teken tot stoppen door een politievoertuig. De voertuigcombinatie van het slachtoffer stond stil op de rechter rijstrook van de westelijke rijbaan, achter het politievoertuig. Verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] hebben het slachtoffer in de berm aan de rechterkant naast de weg aangesproken. Verbalisant [verbalisant03] heeft 20 tot 25 meter achter de aanhanger het achteropkomende verkeer op de rechter rijstrook de aanwijzing gegeven een rijbaan naar links op te schuiven. De verdachte, die samen met zijn zoon in de auto zat en op de rechter rijstrook kwam aanrijden, is op het laatste moment naar links uitgeweken en heeft met de rechtervoorzijde van zijn bestelauto de aanhanger aan de linker achterkant geraakt. De aanhanger is losgeschoten en heeft het slachtoffer die in de berm stond, geraakt. Het slachtoffer heeft door de aanrijding ernstig letsel opgelopen aan zijn voet. Op grond van gegevens van de iPhone 7 van de verdachte is gebleken dat het ongeval heeft plaatsgevonden tussen 10:00:07 en 10:00:09 uur.
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Voor een bewezenverklaring is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Dit hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
Bij de beoordeling wordt ervan uitgegaan dat de verdachte, zoals hij ook zelf heeft verklaard, niet harder reed dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 km/u. Op basis van de verkeersongevallenanalyse en de foto’s van de situatie ter plaatse wordt vastgesteld dat sprake was van een overzichtelijke situatie. Het betreft een rechte weg en op het moment van het ongeval was het licht en was er geen sprake van bijzondere weersomstandigheden, die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Het politievoertuig en de voertuigcombinatie van het slachtoffer stonden stil op een omhoog lopende rijbaan zonder uitzicht belemmerende obstakels en waren vanaf minimaal ongeveer 110 meter zichtbaar voor het achterop komende verkeer. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant03] blijkt dat bestuurders die vóór de bestelbus van de verdachte reden op haar aanwijzingen een rijbaan naar links zijn opgeschoven. Ook blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant03] dat zij de verdachte vanaf haar positie, 20 tot 25 meter achter de stilstaande aanhanger, duidelijk in zijn bestelbus heeft waargenomen. Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat het zicht van de verdachte op de op de rijbaan staande verbalisant en op de stilstaande aanhanger steeds goed moet zijn geweest, dat de stilstaande aanhanger tijdig genoeg gezien kon worden en dat er voldoende tijd was om op deze verkeerssituatie te anticiperen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat de bestuurder van een bestelbus, zoals die waarin de verdachte reed, hoger zit dan in een gemiddelde personenauto, wat het zicht op de weg ten goede komt.
Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant03] blijkt dat zij heeft gezien dat de verdachte niet reageerde op haar aanwijzingen om een rijbaan naar links op te schuiven en dat hij met zijn bovenlichaam naar de bijrijderszijde gedraaid zat. Zij zag dat de verdachte zijn aandacht niet op de weg voor zich hield en dat hij een voorwerp in zijn rechterhand vast had, dat hij aan het bedienen was. Zij zag dat zijn vingers bewogen op het voorwerp, terwijl hij naar het voorwerp keek. Verbalisant [verbalisant03] heeft door middel van springen en zwaaien met haar armen haar aanwezigheid aan de verdachte kenbaar gemaakt, maar zag geen enkele reactie van de verdachte, die naar het voorwerp in zijn hand bleef kijken en met onverminderde snelheid op de rechterbaan bleef rijden. De verdachte is op het laatste moment naar links uitgeweken. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaring; die verklaring vindt ook steun in het dossier, namelijk in de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] , die beiden hebben opgetekend dat verbalisant [verbalisant03] heeft geschreeuwd dat de bestuurder van de achteropkomende bestelbus het niet zag en dat hij op zijn telefoon zat. Verbalisant [verbalisant01] heeft tevens verklaard dat zij zag dat de op de stilstaande voertuigen afrijdende bestelbus nauwelijks tot geen snelheid minderde. Daar komt bij dat uit het onderzoek aan de Samsung Galaxy Note die in beslag is genomen bij de bijrijder, de zoon van de verdachte, blijkt dat de telefoon tot zeer kort voor het ongeval, te weten om 10:00:04 uur, is gebruikt voor het versturen van een bericht met het facebookaccount van de verdachte. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat de verdachte tot zeer kort voor de aanrijding een telefoon bediende. De verklaring van de verdachte dat zijn aandacht was afgeleid van de weg doordat hij problemen ondervond met het doorschakelen naar de derde versnelling, zoals afgelegd bij zijn tweede verhoor, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Die toelichting vindt – mede gelet op het door de getuigen beschreven rijgedrag van de verdachte – geen steun in het dossier.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de verdachte de stilstaande voertuigen over een voldoende afstand had kunnen en moeten zien, en er dus sprake is geweest van een periode van onoplettendheid die tenminste een aantal seconden moet hebben geduurd. De verdachte heeft op geen enkele manier bijtijds gereageerd op de situatie op de rijbaan voor hem, terwijl hij daar voldoende tijd en gelegenheid voor had en andere bestuurders wel tijdig hun snelheid konden aanpassen en hun voertuig naar de linker rijbaan hebben verplaatst. De rechtbank concludeert dat de verdachte de aanhanger niet heeft gezien omdat hij tijdens het rijden een mobiele telefoon bediende en hij zijn aandacht niet op de weg voor zich hield. Deze gedragingen zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat dus sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Het slachtoffer heeft blijkens de medische verklaring over zijn letsel door deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten beklemmingsletsel van de rechter enkel met zwelling en huidletsel op het onderbeen, een bloedende wond op de hiel en een afscheuringsbreuk van het sprongbeen, en derhalve ook uitgebreid bandletsel, met een herstelduur van twee tot drie maanden. De rechtbank betrekt bij deze kwalificatie ook de verklaring van het slachtoffer dat hij een aantal maanden na het ongeval nog mank liep en verdere behandeling nodig heeft.