ECLI:NL:RBROT:2023:1073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
10/145744-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van verlengde invoer van cocaïne en vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne in twee transporten, waarbij hij als uithaler en 'soldaat' fungeerde, en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op de openbare weg. De rechtbank heeft rekening gehouden met procesafspraken die zijn gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging. De verdachte heeft in april en juli 2021 respectievelijk ongeveer 400 en 850 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Daarnaast heeft hij in juni 2022 een vuurwapen en munitie in Rotterdam bij zich gedragen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de handel in een grote hoeveelheid cocaïne, maar heeft de andere feiten bewezen verklaard. De opgelegde straf bedraagt vier jaar gevangenisstraf, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel heeft meegewogen. De verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de volksgezondheid en de veiligheid in de samenleving. De rechtbank heeft de straf als passend en geboden beschouwd, mede gezien de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/145744-22
Datum uitspraak: 13 februari 2023
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] .
Raadsman van de verdachte: mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. E. Verhoeven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 30 januari 2023.
Kern van dit vonnis
Tussen de verdachte en de officier van justitie zijn procesafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij (de totstandkoming van) de procesafspraken. Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsman besproken. Daarbij was een belangrijk element of de verdachte begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak konden hebben. Centraal bij het onderzoek op de zitting stond bovenal de beantwoording van de vragen van artikel 348 en met name van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), meer in het bijzonder de vragen naar het bewijs en de straf.
Ook in dit vonnis staan de overwegingen over de artikelen 348-350 Sv voorop. Bij de bepaling van de straf en de motivering daarvan is ook aandacht voor de procesafspraken.
Inhoudsopgave van dit vonnis
Samengevat wordt de verdachte verweten dat hij in april 2021 en in juli 2021 (al dan niet in vereniging) ongeveer 400 kilogram respectievelijk 850 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (feiten 1 primair en 2), dat hij in de periode van april 2021 tot medio juni 2022 (al dan niet in vereniging) een grote hoeveelheid cocaïne heeft verhandeld (feit 3) en dat hij in juni 2022 een vuurwapen en munitie in Rotterdam bij zich droeg (feit 4). De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis. De invoer van cocaïne, meermalen gepleegd (feiten 1 primair en 2), en het vuurwapen- en munitiebezit (feit 4) zijn bewezen. De verdachte is vrijgesproken van de handel in een grote hoeveelheid cocaïne (feit 3). De inhoud van de procesafspraken wordt weergegeven in hoofdstuk 2. De bewezenverklaring en de vrijspraak worden in hoofdstuk 3 van dit vonnis besproken. De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
Aan de verdachte wordt een gevangenisstraf van 4 jaar opgelegd. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en ondertekening door de voorzitter en de griffier.

1.De beschuldiging in de tenlastelegging

Feit 1
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Rotterdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 397,71 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Rotterdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of dat andere middel een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en( heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- met een of meer (onbekend gebleven) personen (telefonisch) contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of ontmoetingen gehad te hebben en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne
- als 'soldaat' de vrachtwagen (kenteken [kenteken01] ) met de container ( [containernummer01] ) (met daarin die cocaïne) te volgen en/of in de gaten te houden;
Feit 2 (gewijzigd overeenkomstig de vordering van de officier van justitie)
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 te Werkendam, gemeente Altena, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 850 kilo, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2021 tot en met 13 juni 2022 te Rotterdam, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4
hij op of omstreeks 13 juni 2022 te Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Taurus, type PT100, kaliber .40
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en/of
zes, althans een of meer kogelpatronen van het merk GFL met kaliber .40 S&W,
zijnde muntitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en munitie, zijnde kogelpatronen die met voornoemd vuurwapen verschoten kunnen worden
voorhanden heeft gehad.

2.De inhoud van de procesafspraken

Voorafgegaan door enkele inleidende overwegingen houden de procesafspraken in als volgt:
- verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen;
- door de verdediging worden geen bewijsverweren gevoerd;
- verdachte hoeft geen nadere verklaring af te leggen;
- verdachte zal niet worden vervolgd voor soortgelijke Opiumwetverdenkingen op grond van hetzelfde bewijsmateriaal, zijnde de inhoud van de iPhone 12;
- verdachte doet afstand van de in beslag genomen goederen, te weten geld en een Rolex;
- nu afstand wordt gedaan van de inbeslaggenomen goederen zal geen vordering ontneming worden ingediend en zal geen vervolging ter zake witwassen worden opgestart;
- door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
- indien de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken zal door zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie appel worden ingesteld.

3.De beslissingen over het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de feiten 1 primair, 2 en 4 bewezen kunnen worden en dat de verdachte van feit 3 moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1 primair
hij op 12 april 2021 te Rotterdam en Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 397,71 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
hij in de periode van 5 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 te Werkendam, gemeente Altena,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 850 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
hij op 13 juni 2022 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Taurus, type PT100, kaliber .40, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en zes kogelpatronen van het merk GFL met kaliber .40 S&W, zijnde mun
itie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en munitie, zijnde kogelpatronen die met voornoemd vuurwapen verschoten kunnen worden, voorhanden heeft gehad.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

4.De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie
De bewezen feiten zijn in de wet verboden gedragingen en leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Onderbouwing van de straf

De rechtbank beslist in dit hoofdstuk dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd en zal uitleggen waarom. Daarbij is aandacht voor de door de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken. Vanzelfsprekend zullen ook de gebruikelijke elementen die bij de straftoemeting een rol spelen aan de orde komen.
Procesafspraken
De rechtbank heeft op de inhoudelijke zitting van 30 januari 2023 de verdachte uitdrukkelijk ondervraagd over de procesafspraken die hij en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt. Daarbij is aan de orde geweest of de verdachte vrijwillig daarmee heeft ingestemd, of hij zich bewust is van de inhoud van de procesafspraken, en ook de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraken voor de verdachte en zijn rechtspositie zijn daarbij concreet aan de orde geweest. De verdachte heeft te kennen gegeven dat hij vrijwillig en goed geïnformeerd door zijn raadsman heeft ingestemd met de procesafspraken en dat hij daarbij ook blijft. De rechtbank heeft tijdens de bespreking van de ten laste gelegde feiten de verdachte uitdrukkelijk uitgenodigd daarover zijn standpunt kenbaar te maken. De verdachte heeft zich daarbij telkens beroepen op zijn zwijgrecht.
De indruk die de rechtbank uit de bespreking heeft gekregen, is dat de verdachte weloverwogen en vrijwillig ervoor heeft gekozen het advies van zijn advocaat te volgen om in te stemmen met de procesafspraken, en zich bewust is geweest van de inhoud, de procedure en de (mogelijke) gevolgen daarvan.
Daarnaast heeft de rechtbank getoetst of de procesafspraken eerlijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte weloverwogen en vrijwillig tot de
procesafspraken is gekomen en zich bewust is geweest van de inhoud, de procedure en de (mogelijke) gevolgen daarvan. Ook zijn de procesafspraken voor zowel de totstandkoming als de inhoud als eerlijk te bestempelen.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van vier jaren. Zij gaat daarbij uit van dezelfde feiten als die hiervoor zijn bewezenverklaard. Bij de eis heeft de officier van justitie nadrukkelijk gewezen op de gemaakte procesafspraken en de rol van de verdachte bij de invoer van de harddrugs die volgens haar relatief beperkt is geweest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de gemaakte procesafspraken. De verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat hij de strafeis fors vindt. De verdediging heeft verder geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd.
Ernst van de feiten
De verdachte is betrokken geweest bij de verlengde invoer van cocaïne in twee transporten van in totaal ruim 1.250 kilo. Daarbij heeft hij samen met anderen in loodsen cocaïne uit een vrachtwagen en uit een container gehaald, de locatie van de vrachtwagen met harddrugs in de gaten gehouden en aan anderen doorgegeven, en is hij betrokken geweest bij het verdelen van een deel van de cocaïne en het overdragen hiervan aan meerdere afnemers.
Hoewel deze rol van de verdachte als uithaler en “soldaat” van relatief beperkte aard is, is deze essentieel in de keten van de invoer van harddrugs. Zijn uithalersactiviteiten waren immers van essentieel belang om de invoer en verdeling van de cocaïne over afnemers goed te laten verlopen. Daarmee was de verdachte een onmisbare schakel in de internationale transportketen van cocaïne. Door interventie van de politie kon slechts worden voorkomen dat een deel van de grote hoeveelheid verdovende middelen verder verspreid werd. Een groot deel is op de illegale markt terechtgekomen. De verdachte heeft zich blijkbaar niet bekommerd om de negatieve gevolgen van de grensoverschrijdende handel in en het gebruik van verdovende middelen. Harddrugs vormen namelijk een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Bovendien heeft de verdachte met zijn handelen niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de (internationale) handel in verdovende middelen, maar is hij daar ook zelf onderdeel van geweest. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en gaat de handel daardoor gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, zoals gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij dit alles op de koop toe heeft genomen.
De verdachte heeft daarnaast op de openbare weg in het centrum van Rotterdam een vuurwapen en munitie bij zich gehad. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in de samenleving. De vele schietpartijen en beschietingen in Rotterdam maken duidelijk dat het hebben van een vuurwapen gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachteUit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2023 blijkt dat de verdachte in Nederland eerder, maar niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Op de zitting heeft de verdachte verteld over zijn huidige persoonlijke omstandigheden. De verdachte had zijn leven voorafgaand aan zijn aanhouding een positieve wending gegeven; hij zou in februari beginnen met een opleiding in de zorg en zou bij een vriend gaan werken in een avondwinkel. Ook zou hij gaan trouwen.
Conclusies van de rechtbankDe rechtbank heeft zich bij het bepalen van de hoogte van de straf georiënteerd op straffen die in andere zaken van dit type worden opgelegd. Kijkend naar de ernst van de feiten, waaronder de hoeveelheden harddrugs en het gevaar dat het bezit van een vuurwapen met munitie op de openbare weg oplevert, zou een forse gevangenisstraf van vijf tot zes jaar op haar plaats kunnen zijn. De rechtbank kijkt daarbij niet alleen naar de hoeveelheid harddrugs, maar ook naar de rol en persoon van de verdachte. Het is de rechtbank bekend dat binnen een organisatie die op deze schaal cocaïne importeert, de uithaler of “soldaat” niet de persoon is die de grote winst van een transport opstrijkt. Een organisatie die achter een dergelijk transport zit, maakt juist misbruik van mensen die makkelijk beïnvloedbaar zijn of de verlokkingen van het snelle geld niet kunnen weerstaan. Zij bieden een uithaler zoals de verdachte een manier om snel een aanzienlijk, maar gelet op de totaal te verwachten winst toch nog beperkt bedrag te verdienen, waarbij de uithaler tegelijkertijd degene is die de grootste risico’s loopt en die uiteindelijk ook achter de tralies belandt. De hoeveelheid verdovende middelen die uitgeladen en vervoerd wordt, kan in kleine of zoals in dit geval grote partijen het land binnenkomen, maar dat maakt voor de aard van de werkzaamheden op zich geen groot verschil. Mede gelet op de relatief beperkte rol van de verdachte bij beide transporten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar een redelijke straf. Mede tegen de achtergrond van de gemaakte procesafspraken acht de rechtbank deze straf tevens passend en geboden. Dat de verdachte deze als fors beschouwt staat daar niet aan in de weg.
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vier jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Wettelijke voorschriftenBij de strafoplegging is gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals omschreven in hoofdstuk 2, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. E.M. Rocha en F. Tosun, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 februari 2023.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.