ECLI:NL:RBROT:2023:10716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/10/646759 / HA ZA 22-864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van onderaanneming met discussie over toewijsbaarheid en wettelijke handelsrente

In deze zaak heeft eiser, een zzp’er, gedurende meerdere jaren werkzaamheden verricht voor gedaagde, een onderneming in woninginrichting. Na een periode van niet-factureren heeft eiser in januari 2022 meer dan honderd facturen naar gedaagde gestuurd, die betrekking hadden op werkzaamheden van 2018 tot en met 2021. Gedaagde heeft de verschuldigdheid van deze facturen betwist, met argumenten over rechtsverwerking en geantedateerde facturen. De rechtbank heeft de vordering van eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij de buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen. De wettelijke handelsrente is toegewezen vanaf de datum van de conclusie van repliek, omdat gedaagde pas vanaf die datum op de hoogte was van de onderbouwende stukken van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde een bedrag van € 113.323,78 aan eiser moet betalen, na verrekening van eerder gedane betalingen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij eiser in de kosten is veroordeeld voor het nemen van een conclusie van dupliek, omdat hij te laat onderbouwende stukken heeft ingediend. Het vonnis is uitgesproken op 15 november 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/646759 / HA ZA 22-864
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Snoek te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01] .,
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. D. Tap te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en [gedaagde01] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 2 februari 2023;
  • de brief van deze rechtbank van 24 april 2023 met een zittingsagenda;
  • de brief van mr. Snoek van 8 mei 2023 met drie ordners met aanvullende producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 mei 2023;
  • de pleitnotities van mr. Snoek, met bijlagen;
  • de spreeknotities van mr. Tap, met bijlage;
  • de conclusie van repliek, met bijlagen;
  • de conclusie van dupliek, met bijlagen;
  • de akte uitlaten producties van [eiseres01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] exploiteert een onderneming gericht op woninginrichting en plaatst onder andere vloeren bij haar klanten.
2.2.
[eiseres01] is zzp’er en heeft – in ieder geval – in de jaren 2018 tot en met 2021 met regelmaat werkzaamheden verricht in opdracht van [gedaagde01] . Die werkzaamheden bestonden uit het plaatsen van vloeren.
2.3.
Op 2 januari 2022 heeft [eiseres01] 109 facturen aan [gedaagde01] toegezonden. Deze facturen hadden betrekking op werkzaamheden in de jaren 2018, 2020 en 2021.
2.4.
Bij e-mail van 26 september 2022 heeft de advocaat van [gedaagde01] onderbouwende stukken opgevraagd bij de advocaat van [eiseres01] :
“Ik ga er vanuit dat uw cliënt niet zal betwisten dat het op zijn weg ligt om de verschuldigdheid van de facturen te onderbouwen. Ook als uw cliënt de vordering voor de rechter brengt, zal die bewijslast op hem rusten.
Voordat ik mij verder verdiep in de juridische merites van de zaak, ontvang ik daarom graag van u per gevorderde factuur:
 De e-mail of het bericht waarin de opdracht voor de werkzaamheden wordt verstrekt.
 De omschrijving van de werkzaamheden met urenspecificatie
 Bewijs dat de werkzaamheden zijn verricht/ zijn opgeleverd.”
2.5.
Op 14 februari 2022 heeft [gedaagde01] een bedrag van € 30.710,55 aan [eiseres01] betaald.
2.6.
Op 10 oktober 2022 heeft [gedaagde01] een bedrag van € 35.000,00 aan [eiseres01] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert – na vermindering van eis – veroordeling van [gedaagde01] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 90.594,26, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 4 juli 2023 en met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eiseres01] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiseres01] heeft in opdracht van [gedaagde01] werkzaamheden verricht voor klanten van [gedaagde01] . [gedaagde01] moet nog voor deze werkzaamheden betalen. De hoofdsom bedraagt € 141.426,97, voor zover van toepassing inclusief btw. [1] De wettelijke handelsrente berekend per 4 juli 2023 bedraagt € 12.688,58. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 2.189,26. Omdat [gedaagde01] al een bedrag van € 65.710,55 aan [eiseres01] heeft betaald, resteert een vordering van € 90.594,26.
3.3.
[gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres01] , met veroordeling van [eiseres01] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten. [gedaagde01] voert daartoe – samengevat – het volgende aan:
  • [eiseres01] heeft zijn recht verwerkt betaling van de facturen te eisen.
  • De facturen met daarop een datum uit 2018 zijn geantedateerd.
  • [gedaagde01] betwist de verschuldigdheid van de facturen voor zover die niet reeds door haar (gedeeltelijk) zijn voldaan.
  • [eiseres01] moet ongeacht de uitkomst van de procedure worden veroordeeld in de proceskosten.
  • [eiseres01] heeft geen recht op buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres01] heeft geen enkele poging gedaan er onderling uit te komen en er is niet voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets.
  • [gedaagde01] betwist de juistheid van het door [eiseres01] berekende bedrag aan wettelijke handelsrente. De rente is pas verschuldigd wanneer de vordering opeisbaar is. Die opeisbaarheid ontstaat pas op het moment dat [eiseres01] zijn vorderingsrecht afdoende heeft onderbouwd.
3.4.
Op de stellingen van partijen ten aanzien van de afzonderlijke facturen gaat de rechtbank, voor zover van belang, hierna in.

4.De beoordeling

Beroep op rechtsverwerking door [gedaagde01] ingetrokken

4.1.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde01] een beroep gedaan op rechtsverwerking. Ter zitting heeft [gedaagde01] bij monde van haar advocaat verklaard dat dat beroep niet al te serieus moet worden genomen. De rechtbank beschouwt dit verweer van [gedaagde01] dan ook als ingetrokken, zodat dat geen beoordeling behoeft.
Facturen niet geantedateerd
4.2.
Dat de facturen uit 2018 zijn geantedateerd is – nog los van de vraag welke consequenties daaraan verbonden zouden moeten worden – niet komen vast te staan. Ter zitting heeft [eiseres01] immers toegelicht dat hij de betreffende facturen al in 2018 had opgesteld, maar pas vanwege persoonlijke problemen in 2022 aan [gedaagde01] heeft toegestuurd. De factuurdata zijn dus niet relevant voor de vraag of de facturen toewijsbaar zijn (wel is het een aandachtspunt voor de rente dat de facturen later zijn verzonden).
Wat is de hoofdsom van de vordering van [eiseres01] ?
4.3.
De rechtbank zal eerst vaststellen wat de omvang is van de hoofdsom die [eiseres01] van [gedaagde01] heeft te vorderen. Daarbij laat de rechtbank de bedragen die [gedaagde01] al aan [eiseres01] heeft betaald vooralsnog buiten beschouwing; deze worden aan het einde van dit vonnis verrekend.
4.4.
Bij e-mail van haar advocaat van 19 mei 2023 heeft [gedaagde01] een overzicht met [eiseres01] gedeeld waarin zij voor elke factuur aangeeft of zij die erkent, gedeeltelijk erkent of betwist. Bij de vaststelling van de omvang van de hoofdsom neemt de rechtbank dat overzicht tot uitgangspunt. Weliswaar heeft [gedaagde01] gesteld dat dit stuk een spreekstuk betrof en niet haar definitieve standpunt en wil de rechtbank om die reden nog wel accepteren dat [gedaagde01] op dit overzicht terugkomt, maar het had wel op haar weg gelegen om gemotiveerd toe te lichten in hoeverre haar definitieve standpunt (in deze procedure) afwijkt van haar standpunt zoals weergegeven in het overzicht. Dat heeft zij niet gedaan. Voor zover zij dat niet heeft gedaan omdat zij onvoldoende tijd had haar conclusie van dupliek op te stellen en [eiseres01] niet meewerkte aan een eenstemmig verzoek om uitstel, had [gedaagde01] de rechtbank op grond van klemmende redenen om uitstel kunnen verzoeken. Ook dat heeft zij niet gedaan.
4.5.
De facturen waarvan [eiseres01] betaling vordert, laten zich onderverdelen in een aantal categorieën:
  • a) facturen die [gedaagde01] volledig heeft erkend;
  • b) facturen waarvan [gedaagde01] betwist de btw verschuldigd te zijn;
  • c) facturen waarbij [eiseres01] volgens [gedaagde01] een onjuiste meterprijs heeft gehanteerd;
  • d) facturen van opdrachten die volgens [gedaagde01] niet door [eiseres01] zijn uitgevoerd;
  • e) facturen van opdrachten die volgens [gedaagde01] niet
  • f) facturen van opdrachten waarover [gedaagde01] klachten heeft ontvangen van haar klanten;
  • g) facturen waarvan [eiseres01] de door [gedaagde01] gestelde factuurvermindering heeft erkend;
  • h) overige facturen.
4.6.
De rechtbank zal de facturen aan de hand van deze categorieën bespreken.
(a) Volledig erkende facturen
4.7.
Van de volgende facturen heeft [gedaagde01] de juistheid erkend:
2017168: € -1.184,95
202190: € 1.720,95
202194: € 397,50
202195: € 1.309,50
202196: € 1.518,00
202198: € 1.155,00
202199: € 1.178,00
2021100: € 2.577,75
2021101: € 2.012,50
2021102: € 1.150,00
2021103: € 1.395,00
2021105: € 892,50
2021106: € 300,00
2021107: € 1.700,00
2021112: € 1.200,00
2021117: € 1.512,50
2021123: € 2.337,50
2021128: € 828,00
2021131: € 850,00
2021132: € 1.653,65
2021136: € 723,10
2021138: € 1.102,50
2021139: € 1.129,98
2021141: € 1.738,40
2021143: € 850,10
2021144: € 1.087,35
2021146: € 1.807,00
2021149: € 1.351,65
2021150: € 956,75
2021151: € 900,00
2021152: € 870,00
2021153: € 1.926,00
2021155: € 375,00
2021156: € 1.891,50
2021157: € 2.063,25
2021158: € 917,45
2021159: € 1.102,00
2021162: € 684,00
2021163: € 122,50
2021165: € 3.257,00
2021166: € 1.566,90
2021167: € 1.012,70
2021168:
€ 1.430,00
Totaal: € 53.368,53
4.8.
[eiseres01] heeft dus recht op het bedrag van
€ 53.368,53.
(b) Btw
4.9.
Van onderstaande facturen heeft [gedaagde01] de juistheid van de hoofdsom
nietbetwist; wel heeft zij betwist de in rekening gebrachte btw verschuldigd te zijn:
2017132: € 853,05
2017133: € 1.392,69
2017136: € 2.914,71
2017140: € 1.796,03
2017141: € 363,00
2017142: € 1.184,95
2017144: € 1.452,00
2017148: € 1.057,54
2017152: € 1.585,58
2017159:
€ 2.730,37
Totaal: € 15.329,92
4.10.
[gedaagde01] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat zij de btw die met deze facturen in rekening wordt gebracht niet meer kan meenemen in de btw-aangifte. Volgens [gedaagde01] is dat reden om de facturen af te wijzen. Los van het feit dat het de rechtbank niet duidelijk is wat de grondslag van die afwijzing zou moeten zijn, heeft [gedaagde01] haar stellingen in de loop van de procedure onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] immers erkend dat de btw over een periode van vijf jaar kan worden teruggevorderd. Dat daarvoor de jaarstukken over 2018 moeten worden heropend en aangepast en dat dat accountantskosten met zich brengt, ligt inderdaad voor de hand, maar is op zichzelf geen reden om de btw niet toe te wijzen. De rechtbank stelt dan ook vast dat [eiseres01] recht heeft op het bedrag van
€ 15.329,92.
(c) Onjuiste meterprijs
4.11.
Ten aanzien van de volgende facturen heeft [gedaagde01] aangevoerd dat [eiseres01] onjuiste meterprijzen heeft gehanteerd (€ 10,00 in plaats van € 8,50 per m2): [2]
201793: € 1.047,05
201794: € 921,84
201796: € 1.273,45
201799:
€ 1.704,78
Totaal: € 4.947,12
4.12.
Uit bijlage 1 bij de conclusie van repliek blijkt dat [gedaagde01] het volgende aan [eiseres01] heeft geschreven:
“Eerder heb je met [naam01] besproken dat je hier €8,50 m2 voor zou rekenen in plaats van €10,-
Zou je dit kunnen aanpassen voor bijgevoegde factuurnummers: 201799 [naam02] , 201796 [naam03] , 201794 [naam04] , 201793 [naam05] .”
4.13.
[eiseres01] heeft louter stukken in geding gebracht waaruit zou volgen dat het werk is uitgevoerd, maar geen stukken waaruit volgt dat partijen een prijs van € 10,00 per m2 zijn overeengekomen. Dat had wel op de weg van [eiseres01] gelegen. Ten aanzien van de posten die [eiseres01] met voormelde facturen voor € 10,00 per m2 in rekening heeft gebracht (in totaal € 3.387,80) kent de rechtbank daarom 85% toe; dat is € 2.879,63. De overige posten (in totaal € 1.559,32) kent de rechtbank volledig toe. In totaal heeft [eiseres01] dus recht op een bedrag van
€ 4.438,95.
(d) Opdracht niet door [eiseres01] uitgevoerd
4.14.
Ten aanzien van de volgende facturen heeft [gedaagde01] betwist dat [eiseres01] het in rekening gebrachte werk heeft uitgevoerd:
2017138: € 693,94
2017143: € 3.441,24
2017160: € 2.323,81
2017161: € 1.251,93
2017163: € 2.359,50
2017164: € 1.543,72
2017165: € 1.003,33
2017166: € 3.476,81
2017167: € 1.089,00
2021104: € 75,00
2021118: € 990,00
2021120:
€ 750,00
Totaal: € 18.998,28
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat aan de motivering van de betwisting van [gedaagde01] geen hoge eisen mogen worden gesteld. Het is namelijk [eiseres01] die veel tijd heeft laten verstrijken alvorens zijn werkzaamheden in rekening te brengen en meer dan honderd facturen in een keer met [gedaagde01] heeft gedeeld. Nu [gedaagde01] heeft betwist dat [eiseres01] het in rekening gebrachte werk heeft uitgevoerd, is het aan [eiseres01] om gemotiveerd te stellen dat hij het werk
welheeft uitgevoerd.
4.16.
Ter onderbouwing van die stelling heeft [eiseres01] in algemene zin verwezen naar stukken die hij bij brief van 8 mei 2023 en bij conclusie van repliek in geding heeft gebracht. De rechtbank merkt op dat producties ter ondersteuning van stellingen kunnen dienen, maar niet ter vervanging daarvan. [eiseres01] dient als eisende partij zijn vordering te gronden op heldere en toetsbare stellingen en deze te onderbouwen met producties, waarvan hij begrijpelijk moet aanduiden welke delen daarvan relevant zijn voor zijn vordering. Het is niet aan de rechtbank om in de door [eiseres01] in geding gebrachte stukken op zoek te gaan naar een onderbouwing van zijn stellingen. Dat betekent dat [eiseres01] zijn stellingen ter zake onvoldoende heeft gemotiveerd en dat bovenstaande factuurbedragen niet toewijsbaar zijn. Omdat [eiseres01] zijn stellingen onvoldoende heeft gemotiveerd, passeert de rechtbank het door hem gedane bewijsaanbod.
(e) Opdracht nietvolledigdoor [eiseres01] uitgevoerd
4.17.
Ten aanzien van de volgende facturen heeft [gedaagde01] aangevoerd dat [eiseres01] het in rekening gebrachte werk samen met iemand anders heeft uitgevoerd en dus dat [gedaagde01] niet het gehele factuurbedrag verschuldigd is:
2017134: € 2.139,64
2017137 € 1.693,40
202193: € 1.444,05
2021108: € 1.384,00
2021113: € 855,00
2021119: € 625,00
2021122: € 1.275,00
2021124: € 1.047,50
2021126: € 1.438,00
2021129: € 1.196,25
2021133: € 1.382,70
2021134: € 2.420,00
2021140: € 1.605,00
2021148: € 5.465,10
2021154:
€ 3.500,00
Totaal: € 27.470,64
4.18.
Het ligt vervolgens op de weg van [eiseres01] om gemotiveerd te stellen dat hij het
gehelewerk heeft uitgevoerd. Daarvoor geldt hetzelfde als de rechtbank hiervoor in overwegingen 4.15 en 4.16 heeft overwogen. Omdat [eiseres01] ook hier volstaat met een verwijzing naar de stukken en nalaat heldere en toetsbare stellingen in te nemen met aanduiding welke delen uit de producties relevant zijn, heeft [eiseres01] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij het gehele in rekening gebrachte werk heeft uitgevoerd. De rechtbank sluit daarom aan bij de door [gedaagde01] erkende bedragen:
2017134: € 1.069,82 [3]
2017137: € 0,00
202193: € 744,05
2021108: € 1.120,00
2021113: € 690,00
2021119: € 312,50
2021122: € 637,50
2021124: € 783,50
2021126: € 1.240,00
2021129: € 877,50
2021133: € 946,35 [4]
2021134: € 1.400,00
2021140: € 1.330,00
2021148: € 5.165,10
2021154:
€ 3.150,00
Totaal: € 19.466,32
4.19.
Dit betekent dat [eiseres01] recht heeft op het bedrag van
€ 19.466,32.
(f) Klachten
4.20.
Ten aanzien van de volgende facturen stelt [gedaagde01] dat zij klachten van haar klanten heeft ontvangen en dat zij daarom de betreffende factuurbedragen niet (geheel) verschuldigd is:
2017149: € 1.047,13
202191: € 600,00
202197: € 2.986,25 [5]
2021121: € 1.250,00
2021130: € 750,55
2021137: € 926,10
2021147:
€ 1.780,22
Totaal: € 9.340,25
4.21.
[gedaagde01] betwist niet
dathet werk is uitgevoerd, maar voert aan dat het werk
niet deugdelijkis uitgevoerd. [gedaagde01] draagt ter zake de stelplicht, nu zij zich kennelijk op opschorting of verrekening beroept. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [eiseres01] zijn werk niet deugdelijk heeft uitgevoerd. [eiseres01] heeft dus recht op het bedrag van
€ 9.340,25.
4.22.
Ten aanzien van factuur 2021147 merkt de rechtbank nog het volgende op. In haar conclusie van antwoord (par. 51) heeft [gedaagde01] aangevoerd dat zij nog herstelwerkzaamheden moet uitvoeren omdat er klachten zouden zijn gekomen. Voor zover bedoeld is dat [gedaagde01] de kosten van eventuele herstelwerkzaamheden wil verrekenen met de vordering van [eiseres01] , passeert de rechtbank dat verweer. [gedaagde01] heeft immers niet gespecificeerd welke kosten met het herstel gemoeid zouden zijn. Bovendien gaat het om werkzaamheden die [eiseres01] in 2021 heeft uitgevoerd, terwijl [gedaagde01] de herstelwerkzaamheden in januari 2023 (de maand waarin [gedaagde01] haar conclusie van antwoord heeft genomen) nog niet heeft uitgevoerd. Het komt de rechtbank dan ook onaannemelijk voor dat [gedaagde01] alsnog herstelwerkzaamheden gaat uitvoeren.
(g) Factuurvermindering door [eiseres01] erkend
4.23.
[eiseres01] heeft betaling gevorderd van onderstaande facturen:
202192: € 1.522,50
2021125: € 1.270,63
2021127: € 1.656,83
2021142: € 1.491,00
2021145: € 450,00
2021160:
€ 1.267,50
Totaal: € 7.658,46
4.24.
Om verschillende redenen heeft [gedaagde01] aangevoerd dat deze factuurbedragen naar beneden moeten worden bijgesteld en wel naar:
202192: € 812,50
2021125: € 1.030,00
2021127: € 1.257,53
2021142: € 1.191,00
2021145: € 300,00
2021160:
€ 1.117,50
Totaal: € 5.708,53
4.25.
In zijn conclusie van repliek heeft [eiseres01] aangegeven met deze vermindering akkoord te zijn. [eiseres01] heeft dus recht op het bedrag van
€ 5.708,53.
(h) Overige facturen
202188: € 112,50
4.26.
Deze factuur ziet op de vervanging van één plank. [eiseres01] had een vloer gelegd bij een klant van [gedaagde01] . Omdat de klant van [gedaagde01] één plank niet mooi vond, moest die plank worden vervangen. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres01] dat vervolgens in opdracht van [gedaagde01] heeft gedaan. Volgens [eiseres01] komt het voor rekening en risico van [gedaagde01] dat haar klant een plank niet mooi vond. [gedaagde01] heeft daartegenin gebracht dat [eiseres01] bij het aanbrengen van de vloer had moeten zien dat de plank een rare vleug had en dat [eiseres01] daarom een andere plank had moeten gebruiken. Het vervangen van de plank betreft volgens haar dan ook herstelwerkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [eiseres01] is tekortgeschoten bij het uitvoeren van de opdracht. Dat betekent dat [eiseres01] recht heeft op het bedrag van
€ 112,50.
2021109: € 700,00
4.27.
[eiseres01] heeft voor deze klus € 10,00 per m2 in rekening gebracht. Daarin ligt de stelling besloten dat partijen een prijs van € 10,00 per m2 zijn overeengekomen. [gedaagde01] heeft dat betwist; volgens haar zijn partijen een prijs van € 5,00 per m2 overeengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres01] zijn stelling dat partijen een prijs van € 10,00 per m2 zijn overeengekomen vervolgens onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Daarom heeft [eiseres01] niet recht op een bedrag van € 700,00, maar op het door [gedaagde01] erkende bedrag van
€ 350,00.
2021110: € 150,00
4.28.
Volgens [eiseres01] moest hij een vloer leggen, maar bleek bij aankomst dat de vloer nog drijfnat was. Daardoor heeft hij naar eigen zeggen het werk niet kunnen uitvoeren en ook geen andere werkzaamheden kunnen verrichten. Dat komt naar de mening van [eiseres01] voor rekening en risico van [gedaagde01] . Het in rekening gebracht bedrag betreft een urenvergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde01] deze stellingen van [eiseres01] onvoldoende gemotiveerd weersproken. [eiseres01] heeft daarom recht op
€ 150,00.
2021111: € 1.015,00
4.29.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat de vloer al was geschuurd en dus dat deze factuur te hoog is. Het had vervolgens op de weg van [eiseres01] gelegen om gemotiveerd te stellen dat hij de vloer
welheeft geschuurd. Dat heeft hij niet gedaan. [eiseres01] heeft daarom niet recht op een bedrag van € 1.015,00, maar op het door [gedaagde01] erkende bedrag van
€ 870,00.
2021114: € 800,00
4.30.
Deze factuur betreft het leggen van een stuk vloer in de showroom van [gedaagde01] . Volgens [gedaagde01] zijn partijen daarvoor een prijs van € 300,00 overeengekomen. [eiseres01] heeft zijn stelling dat partijen een prijs van € 800,00 zijn overeengekomen vervolgens onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. [eiseres01] heeft daarom niet recht op een bedrag van € 800,00, maar op het door [gedaagde01] erkende bedrag van
€ 300,00.
2021115: € 875,00
4.31.
Volgens [eiseres01] heeft hij deze klus samen met een medewerker van [gedaagde01] uitgevoerd en heeft hij slechts 50% (zijnde 50 m2 van de 100 m2) in rekening gebracht. [gedaagde01] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiseres01] heeft daarom recht op het bedrag van
€ 875,00.
2021116: € 262,50
4.32.
[gedaagde01] betwist dat zij deze factuur verschuldigd is, omdat het werk al in rekening zou zijn gebracht met de factuur met nummer 2021115. [eiseres01] heeft echter gemotiveerd gesteld dat factuur met nummer 2021115 ziet op een andere opdracht. [gedaagde01] heeft haar betwisting dan ook onvoldoende gemotiveerd, zodat [eiseres01] recht heeft op het bedrag van
€ 262,50.
2021135: € 1.338,53
4.33.
Volgens [gedaagde01] zou zij slechts een bedrag van € 1.140,53 verschuldigd zijn, maar zij heeft dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. [eiseres01] heeft daarom recht op het bedrag van
€ 1.338,53.
2021161: € 112,50
4.34.
[gedaagde01] heeft in haar overzicht van 19 mei 2023 bij deze factuur de volgende opmerking geplaatst:
“herstel eigen fouten”. Daarmee heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij de factuur verschuldigd is. [eiseres01] heeft daarom recht op het bedrag van
€ 112,50.
2021164: € 925,25
4.35.
Volgens [gedaagde01] moet op deze factuur € 150,00 in mindering worden gebracht, maar zij heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat zou moeten. [eiseres01] heeft daarom recht op het bedrag van
€ 925,25.
2021169: € 300,00
4.36.
[gedaagde01] heeft in haar overzicht van 19 mei 2023 bij deze factuur de volgende opmerking geplaatst:
“8 uur band en bies (NIET AF)”. Daarmee heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij de factuur verschuldigd is. [eiseres01] heeft daarom recht op het bedrag van
€ 300,00.
2021170: € 75,00
4.37.
[gedaagde01] heeft in haar overzicht van 19 mei 2023 bij deze factuur de volgende opmerking geplaatst:
“herstel vloer”. Daarmee heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij de factuur verschuldigd is. [eiseres01] heeft daarom recht op het bedrag van
€ 75,00.
Tussenconclusie
4.38.
De rechtbank stelt de hoofdsom van de vordering van [eiseres01] vast op
€ 113.323,78. [6]
Wettelijke handelsrente
4.39.
Artikel 6:119a lid 1 BW geeft [eiseres01] in beginsel recht op de wettelijke handelsrente over het toe te wijzen bedrag vanaf de dag na de vervaldata van de betreffende facturen. Artikel 6:119a lid 9 BW bepaalt echter dat [gedaagde01] geen wettelijke handelsrente verschuldigd is voor zover de vertraging niet aan haar kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier aan de orde.
4.40.
[eiseres01] vordert de wettelijke handelsrente vanaf 11 januari 2022. Ook over de facturen uit 2018 vordert [eiseres01] de wettelijke handelsrente vanaf 11 januari 2022, zoals hij ter zitting bij monde van zijn advocaat heeft aangegeven. [gedaagde01] is eerst op 2 januari 2022 met de facturen bekend geworden. Dat waren er meer dan honderd in één keer. Van [gedaagde01] kon niet worden verwacht dat zij tussen 2 januari 2022 en 11 januari 2022 de juistheid van meer dan honderd facturen zou controleren, deels van langere tijd geleden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [gedaagde01] reeds bij e-mail van 26 september 2022 (en dus nog voor de datum van dagvaarding) onderbouwende stukken bij [eiseres01] heeft opgevraagd en dat [eiseres01] die stukken pas bij brief van 8 mei 2023 met [gedaagde01] heeft gedeeld. Tot die tijd kon [gedaagde01] de deugdelijkheid van de facturen dus niet of lastig beoordelen. Daarbij komt dat [gedaagde01] eerst op 5 juli 2023 (de datum waarop [eiseres01] zijn conclusie van repliek heeft genomen) bekend is geworden met de conclusies die [eiseres01] aan de onderbouwende stukken verbond. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de wettelijke handelsrente toe te wijzen vanaf 5 juli 2023.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.41.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afwijzen. [eiseres01] heeft na jaren een stapel facturen in één keer aan [gedaagde01] toegestuurd. [gedaagde01] heeft [eiseres01] om een toelichting en onderbouwing gevraagd, maar die is niet gegeven. In plaats daarvan is [eiseres01] gaan procederen. Pas in het kader van de procedure heeft [eiseres01] – nadat hij daar door de rechtbank om was verzocht – onderbouwing van de werkzaamheden in geding gebracht. Er wordt dan ook niet voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets.
Conclusie
4.42.
Voorgaande betekent dat [gedaagde01] in beginsel een bedrag van € 113.323,78 in hoofdsom aan [eiseres01] moet betalen. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde01] reeds een bedrag van € 65.710,55 heeft voldaan. Anders dan [eiseres01] heeft aangevoerd, strekt dat bedrag niet in mindering van de wettelijke handelsrente of buitengerechtelijke incassokosten, maar in mindering van de hoofdsom. Op het moment van betaling was [gedaagde01] immers nog geen wettelijke handelsrente verschuldigd en buitengerechtelijke incassokosten is [gedaagde01] in het geheel niet verschuldigd. Dat betekent dat er nog een bedrag van € 47.613,23 in hoofdsom resteert dat [gedaagde01] aan [eiseres01] moet betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 5 juli 2023.
Proceskosten
4.43.
Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank in beginsel aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten moeten dragen. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiseres01] nodeloos kosten heeft veroorzaakt door pas in een laat stadium – namelijk bij brief van 8 mei 2023 – de voor haar vordering onderbouwende stukken in geding te brengen. Als [eiseres01] die stukken reeds bij dagvaarding met [gedaagde01] had gedeeld, is goed denkbaar dat de extra conclusieronde niet nodig was geweest. Dat [eiseres01] die stukken reeds bij dagvaarding in geding had gebracht, had van hem ook verwacht mogen worden; [gedaagde01] had immers al bij e-mail van 26 september 2022 om die onderbouwende stukken gevraagd. De rechtbank oordeelt dan ook dat de kosten voor het nemen van de conclusie van dupliek voor rekening van [eiseres01] komen. Deze kosten worden begroot op € 1.183,00 (1 punt x tarief € 1.183,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 47.613,23, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 5 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 1.183,00;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. G.B. Plomp en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
3655/1876

Voetnoten

1.De hierna genoemde factuurbedragen betreffen allemaal bedragen inclusief btw, uiteraard voor zover btw van toepassing is; in veel gevallen is de btw namelijk verlegd.
2.Zie conclusie van dupliek onder 27.
3.[gedaagde01] heeft een bedrag van € 884,15 erkend. Dat is exclusief btw. [gedaagde01] is echter ook de btw verschuldigd (zie overweging 4.10). Inclusief btw bedraagt het door [gedaagde01] erkende bedrag € 1.069,82.
4.In zijn conclusie van repliek heeft [eiseres01] gesteld dat hij het bedrag van deze factuur verminderd naar € 946,35. [gedaagde01] heeft daar vervolgens niets over opgemerkt, zodat de rechtbank aansluit bij dat bedrag.
5.Deze post is hier opgenomen, omdat in het overzicht van [gedaagde01] van 19 mei 2023 staat dat er klachten zijn gekomen. Weliswaar heeft [gedaagde01] in haar conclusie van dupliek aangevoerd dat zij de klus bij nader inzien volledig zelf heeft uitgevoerd, maar [gedaagde01] heeft die stelling onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde01] heeft slechts verwezen naar een screenshot, maar zonder toelichting (die ontbreekt) is het de rechtbank niet duidelijk hoe daaruit volgt dat [gedaagde01] het werk zelf heeft uitgevoerd.
6.€ 53.368,53 + € 15.329,92 + € 4.438,95 + € 19.466,32 + € 9.340,25 + € 5.708,53 + € 112,50 + € 350,00 + € 150,00 + € 870,00 + € 300,00 + € 875,00 + € 262,50 + € 1.338,53 + € 112,50 + € 925,25 + € 300,00 + € 75,00.