ECLI:NL:RBROT:2023:10683

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
FT EA 23/681 en FT EA 23/682
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met concurrente schuldeisers

Op 26 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. Verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 39.375,37, heeft een voorstel gedaan om 3,98% van zijn schulden te voldoen, wat is gebaseerd op zijn WIA-uitkering en een aanvullend saneringskrediet. Achttien van de twintig schuldeisers hebben ingestemd met deze regeling, maar Shell Nederland B.V. en BP Dubbeldam hebben geweigerd. Zij voerden aan dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan, omdat verzoeker had getankt zonder te betalen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers afgewogen tegen die van Shell en BP. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Shell en BP slechts een klein percentage van de totale schuldenlast uitmaken en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. Bovendien is vastgesteld dat verzoeker zijn situatie sinds zijn herseninfarct is verbeterd en dat hij geen nieuwe schulden heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden en dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van Shell en BP.

Daarom heeft de rechtbank Shell en BP bevolen in te stemmen met de schuldregeling en hen veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 26 oktober 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 13 juli 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • Shell Nederland B.V., in behandeling bij LAVG TankCollect (hierna: Shell);
  • BP Dubbeldam, in behandeling bij LAVG TankCollect (hierna: BP);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG heeft voorafgaand aan de zitting namens Shell Nederland B.V. en BP Dubbeldam een gezamenlijk verweerschrift toegezonden. Hierin is aangegeven enkel schriftelijk verweer te voeren en niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 16 oktober 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw S. Middelkoop, werkzaam bij Mijnbudgetcoach.nl B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift twintig concurrente schuldeisers, met drieëntwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 39.375,37 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft per brief van 12 augustus 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,98% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 39.375,37. De schuldenlast uit het WSNP-verzoek blijkt lager te zijn, te weten € 38.822,44. De uitkering aan de schuldeisers zal derhalve hoger zijn, namelijk 4,046% aan de concurrente schuldeisers.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering met een aanvullende PW-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Achttien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Shell en BP stemmen hier niet mee in. Shell heeft een vordering van € 72,01 op verzoeker, welke 0,2% van de totale schuldenlast beloopt. BP heeft twee vorderingen met een totaal bedrag van € 228,01, welke een percentage van 0,6% van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

LAVG heeft namens Shell en BP een verweerschrift ingediend. In haar verweerschrift geeft LAVG aan dat de schulden niet te goede trouw zijn ontstaan. Verzoeker heeft namelijk getankt zonder dat hij de mogelijkheid had om te betalen. In dit kader kan van Shell en BP niet in redelijkheid en billijkheid worden verwacht dat zij akkoord gaan met het aangeboden voorstel. In de visie van LAVG heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering met een aanvullende PW-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Shell en BP bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Shell en BP in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Shell en BP een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 0,8%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk achttien van de twintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
Anders dan LAVG stelt, is de rechtbank van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij, gelet op zijn persoonlijke en medische situatie, in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Bij deze beoordeling acht de rechtbank mede van belang dat verzoeker bijna drie jaar geleden een herseninfarct heeft gehad en sindsdien een ander leven leidt dan voor die tijd. Zo is het verzoeker gelukt om sinds die tijd geen drugs te gebruiken en is hij dus clean. Hij verplaatst zich tegenwoordig in een elektrische scootmobiel. Zonder af te doen aan het kwalijke gedrag van verzoeker door te tanken zonder te betalen, zijn de omstandigheden van verzoeker sinds 2019, gelet op het voorgaande, sterk gewijzigd. Het zal ook zeer onwaarschijnlijk zijn dat verzoeker nog een keer gaat tanken zonder te betalen. Verzoeker rijdt immers geen auto meer en heeft geen rijbewijs meer.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. De Faillissementswet is bovendien met ingang van 1 juli 2023 gewijzigd. De termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling bedraagt met ingang van 1 juli 2023 achttien maanden. De onderhavige minnelijke regeling is gebaseerd op een afloscapaciteit over zesendertig maanden. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Shell en BP, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om Shell en BP te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Shell en BP zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Shell en BP om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Shell en BP in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.