ECLI:NL:RBROT:2023:10654

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
10/077982-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner met psychotische stoornis en verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner. De verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis, werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank oordeelde dat het gevaar voor de betrokken personen groot was, zoals vastgesteld door deskundigen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan belaging door herhaaldelijk contact op te nemen met zijn ex-partner, ondanks dat zij dit niet wenste. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastegelegde feit, maar achtte de belaging van de ex-partner bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en er werd een terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die direct uitvoerbaar is, om de veiligheid van de ex-partner te waarborgen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico, en concludeerde dat behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar was vanwege de psychotische overtuigingen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/077982-23
Datum uitspraak: 8 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres01] ,
raadsman mr. H.L. Bakker, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging (ongemaximeerd);
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaren, met daarin een contactverbod ten aanzien van [aangeefster 1] , [aangeefster 2] en [naam 1] en een locatieverbod ten aanzien van [plaatsnaam] en [adres] , en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel. Bij overtreding van deze verboden vordert de officier van justitie de toepassing van (telkens) twee weken hechtenis, met een maximum van zes maanden;
  • oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van [aangeefster 1] voor een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 2: belaging van [aangeefster 2] en [naam 1] )
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de belaging van [aangeefster 2] en [naam 1] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij verwijst hiervoor naar de aangifte en de historische belgegevens van de telefoon van de aangeefster. Hieruit blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode meer dan zestig keer – buiten de afgesproken tijden – via het telefoonnummer van [aangeefster 2] , de moeder van zijn ex-partner, contact heeft gezocht met zijn zoon [naam 1] .
Beoordeling
Aangeefster [aangeefster 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij de verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding en verzorging van haar kleinzoon [naam 1] . De omgang tussen de verdachte en zijn zoon wordt door Jeugdbescherming begeleid. Met de jeugdbeschermer is volgens de aangeefster op 11 november 2022 afgesproken dat één keer per drie weken op donderdagavond om 19:45 uur een belmoment zal plaatsvinden. De verdachte zou zich van meet af aan niet aan deze afspraak hebben gehouden door veelvuldig op andere dagen naar zijn zoon te bellen.
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode veelvuldig naar zijn zoon heeft gebeld. Bij de politie en ter terechtzitting heeft de verdachte dit ook niet weersproken. De verdachte, die in de ten laste gelegde periode in detentie verbleef, heeft verklaard dat het door een wijziging van zijn dagprogramma voor hem niet langer mogelijk was om op de afgesproken tijden naar zijn zoon te bellen en dat hij na overleg met de jeugdbeschermer met de aangeefster heeft afgesproken om voortaan in het weekend te bellen. Van een schending van gemaakte afspraken is volgens de verdachte geen sprake.
Deze voldoende concrete en niet op voorhand onaannemelijke verklaring van de verdachte
is bij het opsporingsonderzoek niet verder geverifieerd, zodat die verklaring in het dossier geen weerlegging vindt. Daarnaast lijken de historische belgegevens uit de telefoon van de aangeefster de verklaring van de verdachte grotendeels te ondersteunen. Ook in het door de officier van justitie ter zitting aangehaalde stopgesprek (zie hierna) met de casemanager van de penitentiaire inrichting, dat geruime tijd voor de aangifte plaatsvond, wordt niet expliciet gesproken over de belregeling met de zoon van verdachte. Nu het geschetste alternatieve scenario op basis van het dossier niet kan worden uitgesloten, kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1: belaging van [aangeefster 1] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de belaging van de aangeefster [aangeefster 1] . Hiertoe is aangevoerd dat de wederrechtelijkheid bij de door de verdachte gevoerde telefoongesprekken ontbreekt, omdat de aangeefster ook zelf meermalen contact met de verdachte heeft gezocht in de ten laste gelegde periode. Het dossier bevat uitgewerkte voicemailberichten uit de periode van enkele weken nadat de aangeefster aangifte heeft gedaan, maar niet uit de maanden daarvoor. Bovendien blijkt uit de inhoud van die berichten geen oogmerk om de aangeefster te dwingen iets te doen, na te laten of te dulden, laat staan om haar vrees aan te jagen.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b van het
Wetboek van Strafrecht is van belang wat de bewijsmiddelen inhouden met betrekking tot
de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de
omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het
persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Een enkele last of hinder
veroorzakende gedraging is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van belaging te kunnen komen.
Uit het dossier blijkt dat de aangeefster [aangeefster 1] en de verdachte een langdurige relatie hebben gehad en dat uit deze relatie in 2009 een zoon is geboren. Volgens de aangeefster is de relatie sinds 2018/2019 beëindigd. Nadat de verdachte in april 2022 gedetineerd raakte, wordt de aangeefster volgens haar verklaring dagelijks door de verdachte gebeld. De verdachte zou verscheidene malen per dag haar voicemail inspreken. Op 24 januari 2023 heeft de aangeefster hiervan aangifte gedaan. In haar aangifte verklaart zij dat ze in augustus 2022 een fout heeft gemaakt door een brief naar de verdachte te sturen, waarin zij aangaf dat zij hem terug wilde en dat zij van hem hield.
In het dossier bevinden zich transcripties van verscheidene voicemailberichten van de verdachte, gericht aan de aangeefster in de periode van 18 januari 2023 tot en met 26 februari 2023. Op 6 februari 2023 heeft een zogeheten stopgesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en een casemanager binnen de penitentiaire inrichting, waarin is gezegd dat de aangeefster niet wilde dat de verdachte nog contact met haar zou opnemen en dat de verdachte moest stoppen met haar te bellen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de aangeefster in de ten laste gelegde periode meermalen telefonisch heeft gesproken en dat dit contact mede op haar verzoek plaatsvond. Ook heeft ze hem in november 2022 in de penitentiaire inrichting bezocht, zoals wordt bevestigd in een bericht van de casemanager in het dossier. De verdachte stelt dat hij geen verkeerde intenties had met zijn pogingen om de aangeefster te bellen en dat dit ook wordt bevestigd uit de inhoud van de voicemailberichten. Hij heeft de aangeefster ook na het stopgesprek geprobeerd te bellen, omdat hij de mededeling van de casemanager dat de aangeefster geen contact meer met hem wilde, niet geloofde.
De rechtbank volgt de verdachte in zoverre in zijn betoog, dat voor de periode tot aan het stopgesprek met de casemanager onvoldoende steunbewijs wordt gezien voor de stelling van de aangeefster dat zij tegen haar wil door de verdachte telefonisch werd lastig gevallen en dat – voor zover dit al het geval was – dit ook voldoende kenbaar was voor de verdachte. In dat verband wordt gewezen op de door de aangeefster genoemde brief en op haar bezoek aan de verdachte in de penitentiaire inrichting. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de relatie tussen de verdachte en de aangeefster in het verleden meermalen is verbroken en weer hersteld, waardoor onvoldoende zicht bestaat op de precieze aard van het onderlinge contact gedurende een groot deel van de ten laste gelegde periode.
Dit wordt anders in de periode waarover voicemailberichten beschikbaar zijn in het dossier. Hoewel deze berichten niet bedreigend van aard zijn – in die zin dat de verdachte de aangeefster zou hebben bedreigd met een concreet nadeel – kan uit de inhoud van de berichten wel worden opgemaakt dat de verdachte de aangeefster bleef benaderen, hoewel zij gedurende langere periodes haar telefoon niet (meer) opnam en geen contact meer met hem zocht. In het stopgesprek is door de casemanager van de penitentiaire inrichting expliciet aan de verdachte meegedeeld dat de aangeefster het contact wilde verbreken. Door haar desondanks te blijven bellen, heeft hij aangeefster gedwongen te dulden dat hij stelselmatig contact met haar zocht en op deze wijze wederrechtelijk inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De omstandigheid dat de verdachte bleef bellen terwijl aan hem kenbaar was gemaakt dat de aangeefster dit niet langer wenste, maakt zijn gedragingen des te indringender. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich in de periode vanaf het stopgesprek, dat wil zeggen vanaf 6 februari 2023, gedurende bijna drie weken heeft schuldig gemaakt aan belaging van de aangeefster.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangeefster 1] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
6 februari 2023tot en met 26 februari 2023 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster 1] , door vanuit de penitentiaire inrichting:
- meermalen haar voicemail in te spreken en;
- meermalen die [aangeefster 1] te bellen;
met het oogmerk die [aangeefster 1] , te dwingen iets te dulden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1.belaging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele weken schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. De verdachte heeft de aangeefster veelvuldig getracht te bellen en heeft – als zij niet opnam – haar voicemail ingesproken. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn voormalige partner en een gevoel van onveiligheid bij haar veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor huiselijk geweld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiatrisch en psychologisch onderzoek
Over de verdachte is pro Justitia-rapportage opgemaakt door [naam 2] (GZ-psycholoog) en door [naam 3] (psychiater), in samenwerking met [naam 4] (psychiater in opleiding). De onderzoekers hebben respectievelijk op 1 en op 7 september 2023 een rapport uitgebracht. Deze rapporten houden – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een psychotische stoornis, door de betrokken rapporteurs geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of een andere psychotische stoornis. Daarnaast is sprake van een stoornis in de impulsbeheersing en van zwakbegaafdheid. De verdachte beschikt over beperkte copingvaardigheden en heeft een beperkt zelfreflecterend vermogen, waardoor hij niet goed in staat is om adequaat om te gaan met problemen. De onderzoekers signaleren tegelijkertijd dat in de levensloop van de verdachte onvoldoende aanwijzingen worden gevonden voor het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis. Op basis van het dossier is waarschijnlijk dat de verdachte al langere tijd psychotisch is en dat ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een psychose.
De onderzoekers adviseren om het tenlastegelegde, indien bewezen, in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. In het psychiatrisch rapport valt in dat verband te lezen hoe de verdachte onder invloed van paranoïde wanen en grootheidswanen rigide vasthoudt aan zijn overtuiging dat de nieuwe vriend van zijn ex-partner hem op meerdere levensvlakken schade toebrengt door zijn gegevens te hacken, geld en spullen van hem te stelen en door medegedetineerden vanuit de penitentiaire inrichting veelvuldig op het nummer van de aangevers te laten bellen om hem in een kwaad daglicht te stellen. De verdachte meent stellig dat zijn ex-partner onder invloed van deze nieuwe vriend een valse aangifte tegen hem heeft gedaan, waardoor hij nu onschuldig vastzit en hij als succesvol ondernemer veel geld verliest. In zijn beleving doet de verdachte geen onware uitspraken en is zijn gedrag niet problematisch. Hij kan niet invoelen dat zijn uitspraken en gedrag anderen vrees aanjagen, aldus het psychiatrisch rapport.
De rapporterend psycholoog acht niet duidelijk in hoeverre de psychose een directe rol heeft gespeeld bij het tenlastegelegde, maar acht aannemelijk dat de verdachte vanuit de genoemde combinatie van stoornissen de beëindiging van de relatie niet goed heeft kunnen verdragen (gevoelens van afwijzing, gekrenktheid, verdriet en boosheid), daarbij door zijn ex-partner gegeven signalen door zijn intellectuele beperking mogelijk niet goed heeft begrepen en vervolgens op impulsieve wijze heeft gereageerd door toch weer contact met haar te zoeken.
Volgens alle onderzoekers bestaat een hoog risico op herhaling van stalkingsgedrag en ook een verhoogd risico op het gebruik van fysiek geweld. Daarbij wordt ook gesignaleerd dat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld terzake van huiselijk geweld. Een behandeling wordt daarom noodzakelijk geacht. Aangezien de verdachte stellig overtuigd is van zijn gelijk en geen enkel ziektebesef- of inzicht toont, wordt een behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar geacht. Vanwege de ernst van het recidiverisico wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen Van der Meer en Burgers toegelicht dat met name de psychose op dit moment in de weg staat aan een behandeling van de onderliggende (relationele) problematiek en dat een medicamenteuze behandeling daarom op dit moment prioriteit heeft. Niet duidelijk is in welk kader de psychotische klachten moeten worden beschouwd, maar aannemelijk wordt geacht dat stress en relatieproblemen hierop een negatieve invloed hebben. Hoewel de voicemailberichten aan zijn ex-partner geen agressieve inhoud hebben, wordt het gevaar voor personen vanuit de combinatie van paranoïde wanen en grootheidswanen door de onderzoekers getaxeerd als hoog. Naast een medicamenteuze behandeling wordt geadviseerd om therapie gericht op verbetering van de copingvaardigheden en op verdachtes emotieregulatie problematiek in te zetten. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte ggz wordt qua duur en vanwege het recidiverisico op dit moment niet haalbaar geacht.
Rapportage reclassering
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 oktober 2023. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
De verdachte toont geen zelfinzicht en ontkent de ten laste gelegde feiten. Het ontbreekt hem aan ziekte-inzicht en probleembesef, waardoor de reclassering op dit moment geen mogelijkheden ziet tot het bewerkstelligen van gedragsverandering in een voorwaardelijk kader. Behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging wordt daarom noodzakelijk geacht.
De deskundige [naam 5] heeft het reclasseringsrapport ter terechtzitting nader toegelicht en heeft daarbij herhaald dat de reclassering zich aansluit bij het advies van de NIFP-rapporteurs.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekening van het bewezen verklaarde
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat het bewezen feit in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal een aanzienlijk kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij de verdachte vrijspreekt van feit 2 en voor feit 1 een aanzienlijk kortere pleegperiode bewezen acht. Mede gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte zal een gevangenisstraf van vier maanden worden opgelegd.
Hoewel de verdachte ten tijde van dit vonnis al langere tijd in voorarrest verblijft dan de duur van de op te leggen gevangenisstraf, ziet de rechtbank in het licht van de hierna te bespreken tbs-maatregel geen termen om de voorlopige hechtenis op te heffen. Dit betekent dat de voorlopige hechtenis voortduurt totdat dit vonnis onherroepelijk is, dan wel tot eventueel nadere besluitvorming hierover door het gerechtshof in geval van hoger beroep.
Tbs-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de terbeschikkingstelling van de verdachte eisen met bevel tot verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling, zoals geschetst in de hiervoor besproken gedragskundige rapportage. Bij de verdachte bestond blijkens de inhoud van bovenstaande rapporten tijdens het begaan van het bewezen feit een psychische stoornis. Het bewezen verklaarde feit (belaging) betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is in het verleden meermalen veroordeeld voor geweldsdelicten binnen een relationele context en heeft naar aanleiding daarvan diverse ambulante behandeltrajecten doorlopen. De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen tbs-maatregel dat het gevaar voor personen op basis van de thans bij de verdachte vastgestelde psychose door de rapporterend deskundigen als groot wordt getaxeerd. De rechtbank maakt daarbij uit de rapportage en uit de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting op, dat deze taxatie niet alleen ziet op de ex-partner van de verdachte, maar ook breder betrekking heeft op personen in zijn omgeving die mogelijk in de weg staan aan een herstel van de relatie of door wie de verdachte zich anderszins benadeeld voelt. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging wordt door de onderzoekers niet haalbaar geacht. Verdachtes psychotische overtuigingen staan op dit moment ook in de weg aan een behandeling in een voorwaardelijk kader. De rechtbank acht oplegging van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging daarom noodzakelijk.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bewezen delict niet kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte lijkt zich bij het plegen hiervan in een voor hem stressvolle (detentie)situatie vooral vast te klampen aan een mogelijk herstel van de relatie met de aangeefster, waarbij geen aanwijzingen worden gezien voor gewelddadige intenties. Dat er op basis van zijn delictverleden en van de door hen vastgestelde psychotische stoornis ook bij de rapporterend onderzoekers zorgen bestaan over mogelijk geweldgebruik door de verdachte na de confrontatie met een hem onwelgevallige realiteit, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat de duur van de op te leggen tbs-maatregel met bevel tot verpleging is gemaximeerd tot vier jaar. De rechtbank overweegt in dit verband dat bij een mogelijke vordering tot verlenging van deze maatregel na twee jaar en na een succesvolle behandeling van de psychose opnieuw kan worden bezien of alsnog termen worden gevonden voor verdere behandeling van de verdachte in een voorwaardelijk kader.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee
jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod ten aanzien van [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en een locatieverbod ten aanzien van [plaatsnaam] .
De verdachte heeft op geen enkele wijze blijk gegeven van inzicht in het effect van zijn handelen. Daarom moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster [aangeefster 1] . Daarom wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet geen aanleiding om ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zoals is gevorderd door de officier van justitie.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 38v, 38w, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1a. zich niet op te houden in [plaatsnaam] , gedurende twee jaren na heden;
1b. zich te onthouden van direct of indirect contact met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum] , gedurende twee jaren na heden.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken per overtreding, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2022 tot en met 26 februari 2023 te [plaatsnaam]
en/of Rotterdam en/of Heerhugowaard, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster 1] ,
door (vanuit de penitentiaire inrichting):
- meermalen haar voicemail in te spreken en/of;
- meermalen die [aangeefster 1] te bellen;
met het oogmerk die [aangeefster 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2022 tot en met 29 januari 2023 te
Schiedam en/of Rotterdam en/of Heerhugowaard, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster 2] en/of [naam 1]
, door (vanuit de penitentiaire inrichting):
- meermalen die [aangeefster 1] te bellen;
met het oogmerk die [aangeefster 1] en/of [naam 1] , te dwingen iets te doen, niet te
doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.