ECLI:NL:RBROT:2023:10590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
C/10/657124 / FA RK 23-3263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling voor minderjarigen na ontheffing ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2023 een beschikking gegeven in een procedure betreffende de omgangsregeling van twee minderjarigen, die uit huis zijn geplaatst en verblijven in een woonvoorziening van ASVZ. De ouders van de minderjarigen, die in het verleden ontheven zijn van het ouderlijk gezag, hebben verzocht om een omgangsregeling waarbij de minderjarigen hen thuis kunnen bezoeken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) heeft aangegeven dat de veiligheid van de minderjarigen niet kan worden gegarandeerd bij de ouders thuis, gezien eerdere agressie-incidenten en het gebrek aan inzicht van de ouders in de opvoedbehoeften van de minderjarigen, die een verstandelijke beperking hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, maar dat de voorlopige voorzieningenprocedure en de bodemprocedure gelijktijdig zijn behandeld, waardoor het verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure niet meer relevant is. De rechtbank heeft ook een verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat de verwachtingen van de ouders en de mogelijkheden te ver uiteen liggen. De ouders hebben recht op maandelijkse updates van de GI over het leven van de minderjarigen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank hoopt dat de GI in gesprek blijft met de ouders over een omgangsregeling die past bij de situatie, en dat de ouders openstaan voor alternatieve locaties voor omgang.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/657124 / FA RK 23-3263
Beschikking van 1 november 2023 over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht, de informatie- en consultatieregeling en voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de moeder,
e n
[naam 2], hierna: de vader,
hierna: de ouders,
beiden wonende te Rotterdam,
advocaat mr. M.A. Spek te 's-Gravenhage,
t e g e n
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
vertegenwoordigd door [naam 3].
De zaak gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1];
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de ouders, ingekomen op 16 juni 2023;
  • het bericht met bijlagen van de ouders van 10 juli 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI, ingekomen op 2 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de GI, vertegenwoordig door [naam 3];
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4].
1.3.
De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Verzoekers zijn de ouders van de minderjarigen. De vader heeft de minderjarigen erkend.
2.2.
Bij beschikkingen van deze rechtbank van 16 december 2009 en 14 maart 2011 is de moeder, na enkele ondertoezichtstellingen, van het ouderlijk gezag over de minderjarigen ontheven en is Bureau Jeugdzorg (nu: de huidige GI) benoemd tot voogd.
2.2.1.
De minderjarigen verblijven in een woonvoorziening van ASVZ te Dordrecht. Zij hebben nog contact met de voormalige pleegouders.
2.2.2.
Sinds eind september 2022 heeft er geen omgang plaatsgevonden tussen de ouders en de minderjarigen.

3.De beoordeling

Voorlopige voorzieningenprocedure
3.1.
Omgangsregeling
3.1.1.
De ouders verzoeken bij voorlopige voorziening een omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat de ouders vanaf de eerste vrijdag nadat de beschikking is gegeven recht hebben op omgang met de minderjarigen in hun eigen woning op de volgende tijden:
  • starten met eenmaal per maand op vrijdagmiddag;
  • na drie maanden uitbreiden naar eenmaal per veertien dagen op vrijdagmiddag;
  • daarna uitbreiding naar eenmaal per veertien dagen een hele dag in het weekend;
  • definitieve regeling eenmaal per veertien dagen een weekend met overnachting althans een zodanige regeling die de rechtbank juist acht.
3.1.2.
De GI voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 223 Rv kan tijdens een lopende procedure iedere partij verzoeken dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van de procedure. De rechtbank moet beoordelen of aan de minimumvereisten is voldaan, te weten: aanhangig zijn van een hoofdverzoek, samenhang met het hoofdverzoek en (spoedeisend) belang.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan hiervoor genoemde minimumvereisten. De ouders zijn daarom ontvankelijk in hun verzoek. Omdat de voorlopige voorzieningenprocedure en de bodemprocedure gelijktijdig zijn behandeld, hebben de ouders geen belang meer bij hun verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.
Bodemprocedure
3.2.
Omgangsregeling
3.2.1.
De ouders verzoeken primair een omgangsregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen de ouders eenmaal per veertien dagen in de woning van de ouders bezoeken met een overnachting.
3.2.2.
De GI voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen op grond van artikel 1:377a lid 2 BW in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de omgang of een door ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.4.
Tussen de ouders en de GI is de omgangsregeling al jaren in geschil. Hierdoor hebben de ouders en de minderjarigen sinds eind september 2022 geen contact met elkaar.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de mogelijkheden onderzocht om de omgangsregeling zodanig te wijzigen dat de ouders en de minderjarigen weer in contact komen met elkaar. Gebleken is dat het voor de ouders het allerbelangrijkst is dat de omgang met de minderjarigen bij hen thuis kan plaatsvinden en het liefst zonder begeleiding, dus zonder een jeugdbeschermer en zonder de voormalige pleegouders erbij. De GI bestrijdt de stelling van de ouders dat hun situatie daartoe voldoende is verbeterd. Vanwege agressie-incidenten in het verleden kan de GI de veiligheid van de minderjarigen en de begeleiding niet garanderen bij ouders thuis. Begeleiding is noodzakelijk doordat het ouders ontbreekt aan inzicht in de specifieke opvoedbehoeften van de minderjarigen, die een verstandelijke beperking hebben als gevolg van het foetale-alcoholsyndroom. Daarbij zijn de voormalige pleegouders belangrijke hechtingsfiguren en dus steunend voor de minderjarigen. Om die redenen kan de GI niet voldoen aan de wens van de ouders om de omgang thuis en zonder begeleiding te laten plaatsvinden, maar de omgang kan wel op andere neutrale locaties plaatsvinden. Desgevraagd hebben de ouders verklaard dat zij alléén omgang bij hen thuis willen, en anders niet. Nu thuis niet mogelijk is gebleken en de ouders niet openstaan voor een andere locatie, kan de rechtbank niet anders dan het verzoek van de ouders afwijzen. Dit laat onverlet dat de rechtbank het net als de GI belangrijk vindt dat het contact weer tot stand komt, op een veilige en prettige manier. De rechtbank hoopt dat de GI in gesprek probeert te blijven met de ouders over een omgangsregeling die past bij de situatie, en dat de ouders over hun diepgewortelde wens tot omgang bij hen thuis heen kunnen stappen zodat de minderjarigen hun ouders ergens anders kunnen zien.
Bericht aan de ouders
Op 4 oktober 2023 bent u in de rechtbank geweest om te praten over het contact met uw kinderen. De jeugdbeschermer heeft verteld en uitgelegd dat omgang bij u thuis niet kan. Daarom kan de rechtbank uw verzoek niet toewijzen. Wel kan de omgang op andere plekken plaatsvinden dan bij u thuis of in de McDonald’s. De rechtbank hoopt dat u daarover wilt praten met de jeugdbeschermer en dat u daaraan wilt meewerken. Het is heel belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer contact met u krijgen.
3.3.
Benoeming deskundige
3.3.1.
De ouders verzoeken subsidiair een deskundige te benoemen die nader onderzoek doet naar de mogelijkheden tot onbegeleide omgang bij de ouder thuis althans een zodanige regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.
3.3.2.
Op grond van artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3.3.3.
Omdat de rechtbank met de raad constateert dat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat de verwachtingen van de ouders en de mogelijkheden te ver uiteen liggen, is de rechtbank van oordeel dat een onderzoek geen meerwaarde heeft voor de beslissing. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat de raad zich heeft aangesloten bij het standpunt van de GI, omdat de GI zicht heeft op de minderjarigen.
De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.
3.4.
Informatie- en consultatieregeling
3.4.1.
De ouders verzoeken een informatieregeling vast te stellen die inhoudt dat de ouders van de GI minimaal eenmaal per maand een schriftelijk verslag ontvangen over het dagelijks leven, de dagbesteding, de gezondheid en het contact met anderen.
3.4.2.
De GI is bereid om maandelijks de ouders een update te sturen over hoe het met de minderjarigen gaat.
3.4.3.
Op grond van artikel 1:377c lid 1 BW wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 377b van dit boek, de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
Indien de informatie is geweigerd, kan de rechter op verzoek van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ouder bepalen dat de informatie op de door hem aan te geven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af, indien het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet.
3.4.4.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich tegen de verzochte regeling verzet.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de ouders van de GI eenmaal per maand een schriftelijk verslag ontvangen over het dagelijks leven, de dagbesteding, de gezondheid van de minderjarigen en het contact met anderen;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Siemons, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, op 1 november 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.