In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2023 een beschikking gegeven in een procedure betreffende de omgangsregeling van twee minderjarigen, die uit huis zijn geplaatst en verblijven in een woonvoorziening van ASVZ. De ouders van de minderjarigen, die in het verleden ontheven zijn van het ouderlijk gezag, hebben verzocht om een omgangsregeling waarbij de minderjarigen hen thuis kunnen bezoeken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) heeft aangegeven dat de veiligheid van de minderjarigen niet kan worden gegarandeerd bij de ouders thuis, gezien eerdere agressie-incidenten en het gebrek aan inzicht van de ouders in de opvoedbehoeften van de minderjarigen, die een verstandelijke beperking hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, maar dat de voorlopige voorzieningenprocedure en de bodemprocedure gelijktijdig zijn behandeld, waardoor het verzoek in de voorlopige voorzieningenprocedure niet meer relevant is. De rechtbank heeft ook een verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat de verwachtingen van de ouders en de mogelijkheden te ver uiteen liggen. De ouders hebben recht op maandelijkse updates van de GI over het leven van de minderjarigen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank hoopt dat de GI in gesprek blijft met de ouders over een omgangsregeling die past bij de situatie, en dat de ouders openstaan voor alternatieve locaties voor omgang.