ECLI:NL:RBROT:2023:10577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
FT EA 23/928 / FT EA 23/929
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 21 september 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van zijn huurwoning door Stichting Woonstad Rotterdam, die op 22 juni 2021 een vonnis tot ontruiming had verkregen. De rechtbank had eerder op 22 september 2023 een tussenvonnis uitgesproken waarin ontruiming werd verboden totdat op het verzoekschrift was beslist. Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 werd de advocaat van verzoeker gehoord, terwijl de verweerster, vertegenwoordigd door GGN, niet aanwezig was maar wel een verweerschrift had ingediend.

Verzoeker heeft aangegeven dat hij sinds 15 november 2022 in schuldhulpverlening zit en dat hij een inkomen heeft van € 5.000,- per maand, terwijl zijn huur € 702,- per maand bedraagt. De huur voor oktober 2023 was tijdig betaald, en verzoeker heeft toegezegd dat ook de huur voor november op tijd zal worden voldaan. GGN heeft geen bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van het verzoek, mits er een voorwaarde in het vonnis wordt opgenomen dat bij niet-betaling van de huur de ontruiming kan worden doorgezet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, gezien het vonnis van 22 juni 2021 en de aankondiging van ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt. De voorlopige voorziening is toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 26 oktober 2023
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 21 september 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het tussenvonnis van deze rechtbank van 22 september 2023 heeft de rechtbank Stichting Woonstad Rotterdam (verweerster) verboden tot ontruiming over te gaan totdat op het verzoekschrift zal zijn beslist en de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 oktober 2023.
De heer H. Westdijk, werkzaam bij GGN heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting op 17 oktober 2023 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden en aangegeven niet bij de mondeling behandeling aanwezig te zijn.
Ter zitting van 19 oktober 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. J. Pearson, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 22 juni 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoeker sinds 15 november 2022 is aangemeld bij Zuidweg & Partners voor schuldhulpverlening. Verzoeker onderzoekt de mogelijkheid om met een door de gemeente verstrekt krediet zijn schulden in één keer te saneren, zodat hij verder kan gaan met zijn onderneming. Verzoeker heeft een inkomen uit eigen onderneming van € 5.000,- per maand. De huur van verzoeker bedraagt € 702,- per maand. Ter zitting heeft de advocaat verklaard dat de huurtermijn van oktober 2023 op 2 oktober 2023 is betaald. Ook is een betaalbewijs overgelegd. Daarnaast heeft verzoeker toegezegd dat de huur voor november 2023 voor de eerste van de maand betaald zal worden.

3.Het verweer

GGN heeft op 17 oktober 2023 namens verweerster gesteld dat zij geen bezwaar hebben tegen toewijzing van het verzoek. Dit onder het voorbehoud dat in het vonnis wordt opgenomen dat indien de lopende huurtermijnen niet worden voldaan, het vonnis van 22 juni 2021 ten uitvoer kan worden gelegd.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 22 juni 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 20 september 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 26 september 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 22 juni 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Bovendien heeft verweerster zich niet tegen toewijzing van het verzoek verzet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 22 juni 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres], [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023.