ECLI:NL:RBROT:2023:10566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
71/282601-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens lidmaatschap van IS en voorbereiding van terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van lidmaatschap van de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en het voorbereiden van terroristische misdrijven. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 8 juni 2015 tot en met 31 januari 2019 heeft deelgenomen aan IS en haar kinderen in een hulpeloze toestand heeft gebracht door hen mee te nemen naar het strijdgebied in Syrië. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de rol van de verdachte binnen IS, haar beperkte actieve deelname aan de strijd, en de omstandigheden waaronder zij en haar kinderen in de kampen Al Hol en Al Roj hebben verbleven. De rechtbank heeft ook de psychische toestand van de verdachte meegewogen, evenals het feit dat zij geen eerdere veroordelingen had. De verdachte heeft geen actieve rol in de strijd gehad, maar haar deelname aan IS en de gevolgen daarvan voor haar kinderen zijn zwaarwegende factoren in de strafoplegging. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd voor de voorwaardelijke straf, waaronder ambulante behandeling en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/282601-22
Datum uitspraak: 2 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12 oktober en 2 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat komt de verdenking neer op de volgende feiten.
Onder feit 1 wordt de verdachte de deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (hierna: IS) verweten.
Onder feit 2 wordt haar het plegen van voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf verweten door het plegen van de volgende feitelijke handelingen:
A: het zich eigen maken van het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd;
B: via social media het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd tentoonstellen en propaganderen;
C: met onder meer gebruik van haar auto afreizen naar het strijdgebied;
D: zich voegen bij en samenleven met een IS strijder dan wel deelnemer aan IS.
Onder feit 3 wordt de verdachte het in hulpeloze toestand brengen en houden van haar kinderen verweten door hen mee te nemen naar een oorlogsgebied.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode na 31 januari 2019 en het medeplegen) en van het onder 3 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode na 31 januari 2019);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener zal ondergaan, zal verblijven in een forensische instelling voor begeleid of beschermd wonen, een contact- en locatieverbod, geen andere huisvesting zonder toestemming en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe betoogd dat het dossier geen enkel bewijs (feit 1) bevat waaruit zou kunnen volgen dat de verdachte deelnemingshandelingen aan een verboden organisatie heeft verricht. De door het openbaar ministerie naar voren gebrachte ‘deelnemingshandelingen’ kunnen niet als zodanig worden gekwalificeerd. Slechts kan worden bewezen dat zij in Syrië heeft verbleven maar dat levert geen strafbaar feit op.
Evenmin heeft de verdachte voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen (feit 2) verricht teneinde een terroristisch misdrijf te plegen. Er is onvoldoende bewijs voor de onder A t/m D tenlastegelegde gedragingen. Nergens blijkt uit dat de verdachte zich het jihadistische gedachtegoed eigen heeft gemaakt. Kennisnemen van een dergelijk gedachtegoed is niet strafbaar. Het doel van de verdachte was niet af te reizen naar Syrië maar naar Turkije. Voorts heeft de verdachte zich niet gevoegd in een door IS gecontroleerd vrouwenhuis maar werd zij daar gedwongen geplaatst en vervolgens uitgehuwd. Er is onvoldoende bewijs dat de man met wie zij is gehuwd een IS strijder was. Het voeren van een gezamenlijke huishouding kan niet worden gezien als een voorbereidingshandeling. Temeer omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte een huishouding voerde met een strijder of deelnemer aan een terroristische organisatie.
Met betrekking tot feit 3 geldt dat het moet gaan om kwesties waarin sprake is van acuut concreet gevaar. Uit het dossier blijkt onvoldoende waar de kinderen hebben verbleven, welk concreet gevaar zich op welk moment heeft voorgedaan noch dat sprake is geweest van het in een hulpeloze toestand brengen of laten.
4.2.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
De verdachte heeft op minderjarige leeftijd een relatie gekregen met [naam01] waaruit twee kinderen zijn geboren, [kind01] (2009) en [kind02] (2011). Op 21 februari 2011 is zij met [naam01] getrouwd. Op 4 maart 2013 is [naam01] naar het strijdgebied in Syrië gegaan.
Op de website DeWareReligie werd in 2013 een bericht geplaatst waarin melding werd gemaakt van het mogelijke overlijden van [naam01] als strijder in het strijdgebied te Syrië. De verdachte heeft daar op 29 juni 2013 op gereageerd en het overlijden van haar man bevestigd.
Op 10 juli 2013 heeft de verdachte een telefoongesprek gevoerd met [naam02] . Daarin vertelt de verdachte dat haar (overleden) man martelaar is en dat zij van plan is Hijra te doen en dat altijd heeft gezegd.
De verdachte was de gebruiker van het Facebook account ‘ [account01] ’. Via dat account heeft zij op 25 juni 2014 gereageerd op een bericht waarin aan de ‘zusters’ wordt gevraagd of zij zouden hertrouwen. Daarop schreef de verdachte dat er niets mis mee is, maar dat zij er zelf nog niet helemaal klaar voor was. Verder schreef de verdachte dat je in ‘zo’n land’ zeker een man nodig hebt. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij vaak over (her)trouwen sprak met [naam02] .
Op 29 juni 2014 is het kalifaat uitgeroepen door IS.
Op 7 juni 2015 is de verdachte samen met [naam03] en haar twee minderjarige kinderen geregistreerd toen zij bij de grensovergang Bulgarije ingingen, rijdend in de Audi van de verdachte. Op 8 juni 2015 is de verdachte met haar kinderen en [naam03] per bus de grens tussen Bulgarije en Turkije overgegaan.
Op 8 juni 2015 heeft [naam03] aan zijn ouders bericht bij IS te zijn. De rechtbank acht op basis hiervan bewezen dat de verdachte op 8 juni 2015 in het strijdgebied in Syrië is aangekomen.
Nadat zij de grens over is gegaan met Syrië is de verdachte met haar kinderen in een madafa (vrouwenhuis) net over de grens terecht gekomen. Een dag later is zij naar een madafa in Raqqa gebracht. De verdachte is daar zo’n drie weken gebleven. In juli 2015 is ze getrouwd met [naam04] die een aantal keer naar de madafa was gekomen voor haar. Met hem is zij hierna in Mayadin gaan wonen waar hij een huis had. De verdachte heeft verklaard dat hij bijna nooit thuis was. Hij ging steeds een aantal weken achter elkaar weg en kwam dan tussendoor een paar dagen thuis. De verdachte mocht niet weten wat hij deed. Zij was de hele dag thuis met de kinderen en maakte het huis schoon.
Tussen 28 juni 2015 en 16 augustus 2015 heeft een Whatsapp conversatie plaatsgevonden tussen ‘ [naam05] ’ en [naam06] . Op 28 juni 2015 stuurt ‘ [naam05] ’ een bericht met daarin haar ‘testament’ met de volgende – hierna letterlijk geciteerde - tekst:
Dit is me testamet
(…)
Dit is mijn Wassiya Met de wil van Allaah wat ik wena dat er gebeurt na mijn dood.
1-dat ik niet begraven wordt op me rug in de Qabr maar juist hoe het dient volgens de Quran Wa Sunah.
2-Mijn zoon [kind02] zodra hij de leeftijd7-9 bereikt hij naar de Muaskar training gaat en daar zijn training doet, Ik heb liever dat een Mujahid van status het liefst mijn kinderen opvoedt Fisabihlaah. lk wens dat me zoon met respect wordt behandeld na mijn dood. Kunya van Mijn zoon in Abu Djarrah.lk wil dat mijn zoon training doet voor de special force binnen Dawlah lslamiyah.
Ik wil dat mijn dochter ook de training doet opdat zij treedt in de voetsporen van [naam07] en E [naam08] .Ook voor haar wil ik dat zij met haar broer samen blijft opgroeien binnen een familie van een wel gerespecteerde Mujahid. Ik wil geen dwang voor haar dat zij dient te huwen. Ik wil dat zij opgroeid en erna werkt om een Emira te zijn voor een Vrouwelijke groep. Haar Kunya is [naam09] . Ik wil GEEN onrecht jegens haar.
Mijn Wapens geef ik aan mijn kinderen.
Mijn geld is geheel ook aan mijn kinderen opdat zij het samen verdelen. Mijn kleding mag weg gegeven worden.
Dit is mijn wassiyah zoals het hoort volgens de Quran wa Sunah gezien iedereen een wassiyah dient te hebben.
Later in de conversatie schreef ‘ [naam05] ’ dat zij wilde trouwen. Zij zag dit als enige optie voor een normaal leven voor haarzelf, [kind01] en [kind02] . [naam06] heeft vervolgens aangeboden om een broeder voor haar te zoeken om mee te trouwen en ‘ [naam05] ’ heeft daarmee ingestemd.
De verdachte is tot eind 2015, begin 2016 in Mayadin gebleven. Hierna is het gezin naar Abu Kamal verhuisd. In november 2016 is haar zoon [kind03] geboren. Eind 2017, begin 2018 is het gezin naar Shahava gegaan. In september 2018 heeft de verdachte een tweeling gekregen. Beide kinderen zijn in november 2018 overleden.
Uiteindelijk zijn ze van Shahava naar Baghouz gegaan. Vanuit hier heeft [naam04] de verdachte in januari 2019 naar het gebergte gebracht waar zij zich kon overgeven aan de Koerden. [naam04] zelf is vervolgens teruggekeerd naar Baghouz, op dat moment het laatste bolwerk van IS. De verdachte heeft eerst in kamp Al Hol verbleven en daarna in kamp Al Roj. Tussendoor heeft ze ook nog kort in een Koerdische gevangenis verbleven. Uiteindelijk is de verdachte gerepatrieerd en op 2 november 2022 aangekomen op het vliegveld in Eindhoven waar zij is aangehouden.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene lid is van of behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. De regering merkt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat leidde tot artikel 140a Sr op, dat “de facto elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar (zal) zijn” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 463, nr. 10 p. 10).
Het is voldoende dat een betrokkene in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat een betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden van de organisatie zijn, respectievelijk worden, gepleegd.
Beoordeling
De verdachte wist op het moment dat zij naar Syrië ging, dat daar oorlog was. De verdachte heeft verklaard dat zij niet van plan was naar Syrië te reizen, maar naar Turkije om een overlijdensverklaring van haar man [naam01] te regelen. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Alles wijst erop dat de verdachte van plan was naar Syrië af te reizen met de intentie om zich aan te sluiten bij IS.
Zij wilde immers Hijra doen en was dit altijd van plan geweest. Ook spreekt zij volgens haar eigen verklaring regelmatig met [naam02] over trouwen, zo ook in de reactie die vanaf haar Facebook account is geplaatst. Zij schrijft, als gezegd, in die reactie dat je in ‘zo’n land’ ook zeker een man nodig hebt.
Dat zij de intentie had om uit te reizen naar Syrië en zich aan te sluiten bij IS blijkt voorts uit de whatsapp conversatie die is gevoerd met [naam06] . In deze conversatie wordt op 28 juni 2015 het testament verstuurd. Dat deze berichten door de verdachte zijn gestuurd blijkt uit het volgende. De persoon die het bericht heeft gestuurd is net als de verdachte Nederlandstalig, zit net als de verdachte op dat moment sinds kort in een madafa en heeft net als de verdachte twee kinderen genaamd [kind01] en [kind02] waarvan in elk geval [kind02] op dat moment de leeftijd van 7-9 jaren nog niet heeft bereikt. De persoon uit de chat schrijft:
dit is me testamet; de verdachte schrijft in een brief aan de rechtbank:
ik wil langs deze weg me verhaal doen over me leven. Voorts schrijft deze persoon op 2 juli 2015 dat zij, net als de verdachte, twee jaar geleden haar man heeft verloren. Deze gegevens komen al met al volledig overeen met het profiel van de verdachte zodat de rechtbank, anders dan door de verdediging aangevoerd, het uiterst onaannemelijk acht dat dit testament, en de overige berichten uit deze chat, door een ander dan de verdachte zijn verstuurd.
De inhoud van dit testament komt overeen met het oogmerk van IS, zoals onder meer blijkt uit de wijze waarop de verdachte spreekt over de opvoeding van de kinderen in de geest van de Jihad zoals IS dat voorstaat.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd acht de rechtbank bewezen dat de verdachte naar Syrië is gegaan met het doel om zich aan te sluiten bij IS.
In het zojuist bedoelde chatgesprek met [naam06] schrijft de verdachte ook dat zij wil trouwen, waarna [naam06] aanbiedt ‘een broeder’ voor haar te zoeken waarmee zij kan trouwen. Vervolgens is de verdachte in juli 2015, terwijl zij zich in de madafa in Raqqa bevond, getrouwd met [naam04] , die afkomstig is uit Marokko. Het dossier bevat weinig informatie over hem. Wel staat vast dat de verdachte, op het moment dat zij met hem trouwde, zich bevond in een madafa die onder controle stond van IS, en de verdachte volgens haar eigen verklaring onder druk werd gezet door de leiders van de madafa om met hem te trouwen. Dit is minst genomen een aanwijzing dat [naam04] onderdeel uitmaakte van IS. Hij is een aantal keer naar de madafa gekomen waarna de verdachte met hem is getrouwd. Over het huwelijk heeft de verdachte verklaard dat haar man altijd weg was en dat zij niet mocht weten wat hij aan het doen was. In de tussentijd droeg zij de zorg voor de kinderen en het huishouden. Verder heeft het gezin zich in de periode tot aan 2019 steeds verplaatst in door IS gecontroleerde gebieden. In januari 2019 is de verdachte voorts door haar man weggebracht zodat zij zich kon overgeven aan de Koerden. Hij is hierna zelf teruggekeerd naar Baghouz, op dat moment het laatste bolwerk van IS. Weliswaar kan niet rechtstreeks worden vastgesteld dat de man van de verdachte een strijder was bij IS, maar gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat hij in ieder geval deelnemer is geweest van IS aangezien, als gezegd, elke bijdrage aan IS ondersteunend is voor de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van de organisatie.
De verdachte heeft samen met een deelnemer van een terroristische organisatie een huishouden gevoerd. Onder een huishouden vormen kan onder meer gerekend worden het zorgen voor de kinderen en het huis schoonmaken. Voorts heeft de verdachte zich jarenlang, totdat zij zich in januari 2019 heeft overgegeven aan de Koerden, opgehouden in en gereisd naar en binnen door IS gecontroleerde gebieden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Met de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte nadat zij zich op 31 januari 2019 had overgegeven aan de Koerden niet langer heeft deelgenomen aan IS. Om die reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde deelname voor zover dit ziet op de periode na 31 januari 2019.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 8 juni 2015 tot en met 31 januari 2019 heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
4.3.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde feit
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist [1] .
Beoordeling
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met D.
Onderdeel B
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tentoonstellen of propaganderen van de gewapende Jihadstrijd via social media (onderdeel B). De verdachte wordt van dit onderdeel dan ook vrijgesproken.
Onderdelen A, C en D
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen over de intentie van verdachte om naar Syrië af te reizen om zich daar aan te sluiten bij IS en de opvolgende deelname aan IS, volgt dat de verdachte aanhanger was van het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende strijd (onderdeel A). De verdachte heeft door, met onder meer gebruik van haar auto, zich te begeven naar het strijdgebied (onderdeel C), en daar een gezamenlijk huishouden te voeren met een deelnemer van IS (onderdeel D), hem gelegenheid gegeven om deel te nemen aan deze terroristische organisatie ter verwezenlijking van het oogmerk van deze organisatie: het plegen van terroristische misdrijven. Aldus heeft de verdachte haar man gefaciliteerd. Ook heeft de verdachte een ondersteunende rol voor genoemde terroristische organisatie gehad door zowel voor de kinderen als het huishouden te zorgen.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte in de periode voor haar vertrek in juni 2015 enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht.
Met de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte na 31 januari 2019 enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode voor 4 juni 2015 en na 31 januari 2019.
Conclusie
Met de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte in de periode van 4 juni 2015 tot en met 31 januari 2019 aan anderen gelegenheid verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven.
4.4.
Beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde feit
Vooropgesteld zij dat niet ter discussie staat dat de verdachte in juni 2015 haar twee
minderjarige kinderen heeft meegenomen naar het strijdgebied in Syrië.
Door de verdediging is aangevoerd dat er geen sprake was van acuut concreet gevaar. Dit verweer wordt verworpen. Terecht merkt de raadsman op dat het gevaar als bedoeld in artikel 255 Sr concreet dient te zijn, maar dat gevaar kan ook bestaan zonder dat er sprake is van een acute dreiging als door de raadsman bedoeld. In een gebied waar sprake is van een gewapend conflict en in een oorlogsgebied bestaat per definitie gevaar voor leven en gezondheid. Dat is in deze zaak ook tot groot verdriet van de verdachte gebleken. Twee van haar jongste kinderen zijn overleden aan oorlogsgeweld en ontberingen. Door haar twee oudste kinderen mee te nemen naar het strijdgebied in Syrië heeft de verdachte haar kinderen in gevaar en daarmee in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode na 31 januari 2019 nu zij zich vanaf dat moment met haar kinderen in de Koerdische kampen bevond en zich niet langer in het strijdgebied bevond.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 8 juni 2015 tot en
met
31 januari 2019in plaatsen in Syrië,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), welke organisatie tot oogmerk had en/of
heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of
dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk
(zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel
176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie
van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de
Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of
gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de
Wet wapens en munitie)
2.
zij in de periode van
4 juni 2015tot en met
31 januari 2019in plaatsen in Nederland, Bulgarije,Turkije en Syrië ,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of
157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van
Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of
levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te)
begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te
bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het
misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij,
verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische
organisaties zoals Islamitische Staat (IS), eigen te maken, en
C. met onder meer gebruik van haar auto de reis naar Bulgarije, Turkije,
Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied,
althans naar een, door IS gecontroleerd gebied en daarbij een plek in
haar auto ter beschikking te stellen aan [naam03] voor zijn reis naar het
strijdgebied en/of door IS gecontroleerd gebied, en
D. zich te voegen in een door IS gecontroleerd vrouwenhuis (madafa)
en zich (zodoende) beschikbaar te stellen voor het (islamitisch)
huwen van een IS-strijder en/of voeren van een gezamenlijk
huishouding met een persoon die (eveneens) deelnam
aan IS, en/of (daarna) een gezamenlijke huishouding te voeren met een
persoon die (eveneens) deelnam aan IS,
3.
Zij in de periode van
8juni 2015 tot en met 31 januari 2019 in
Nederland, Bulgarije, Turkije, Syrië k opzettelijk haar
minderjarige kinderen genaamd
[kind01] , geboren [geboortedatum02] 2009 en
[kind02] , geboren op [geboortedatum03] 2011
tot wiens verzorging zij als ouder van [kind01]
en [kind02], krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze
toestand heeft gebracht en in een hulpeloze toestand heeft gelaten,
immers heeft zij, verdachte, terwijl zij wist dat [kind01] en [kind02]
gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de
minderjarigheid) zichzelf niet konden beschermen en
in een veilige situatie konden brengen, telkens,
met die [kind01] en [kind02] gereisd naar en die [kind01]
en [kind02] meegenomen naar en langdurig
laten verblijven in plaatsen en gebieden waar
gewapende conflicten aan de gang waren en oorlogsgeweld heerste
en daarbij die [kind01] en [kind02] blootgesteld aan
gevaren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf
3.
opzettelijk iemand tot wiens verzorging zij krachtens wet verplicht is, in hulpeloze toestand brengen en laten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op psychische overmacht met betrekking tot feit 3 en daartoe aangevoerd dat de verdachte hier niet voor heeft gekozen.
6.2.
Beoordeling
Een beroep op psychische overmacht kan alleen slagen wanneer sprake is geweest van een zodanige, van buiten komende drang, dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is geweest. Het verweer wordt dan ook verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in juni 2015 samen met haar twee minderjarige kinderen afgereisd naar Syrië met de intentie om zich aan te sluiten bij IS. In Syrië is de verdachte getrouwd met een deelnemer van IS en zij heeft met hem nog drie kinderen gekregen, waarvan er twee zijn overleden. Tijdens haar verblijf in Syrië heeft de verdachte deelgenomen aan de terroristische organisatie IS en heeft zij zich opgehouden in door IS gecontroleerde gebieden.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
Verder heeft de verdachte haar twee minderjarige kinderen in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten door met hen naar het strijdgebied in Syrië te reizen. In plaats van hen veiligheid en geborgenheid te bieden, heeft de verdachte haar kinderen meegenomen naar een gebied waar sprake was van een gewapend conflict. De rechtbank neemt de verdachte dit ook zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitiarapport van psycholoog [naam10] en forensisch milieuonderzoeker [naam11] , gedateerd 20 september 2023. De rapporteurs komen onder meer tot de conclusie dat bij de verdachte PTSS op de voorgrond staat en daarnaast sprake is van claustrofobie en een functioneren op zwakbegaafd niveau. Er is een vermoeden van vermijdende persoonlijkheidstrekken. Tijdens het plegen van het tenlastegelegde stond depressie op de voorgrond. Er was daarnaast sprake van traumatisering, maar het is onduidelijk of er ook toen al sprake was van PTSS. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde, indien bewezen, deels verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De kans op gewelddadig extremistisch gedrag wordt ingeschat op laag tot matig. De inschatting is dat het recidiverisico voldoende omlaag kan worden gebracht door begeleid wonen, psychologische behandeling, hereniging met de kinderen en het betrekken van de ouders. Deze interventies kunnen worden uitgevoerd als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 2 oktober 2023, van Reclassering Nederland. Het reclasseringsrapport houdt onder meer in dat uit onderzoek door NTA is gebleken dat er geen sprake is van het zich eigen maken van een extremistisch gedachtengoed bij de verdachte. Ze legitimeert geen geweld vanuit een extremistisch denkkader. De verdachte is vanwege haar gebrekkige scholingsniveau en gebrekkige religieuze vorming echter nog steeds potentieel beïnvloedbaar door extremistische netwerken. Een langdurig reclasseringstraject/-begeleidingtraject is dan ook noodzakelijk om de verdachte “steviger” te maken op verschillende gebieden, zowel met betrekking tot haar identiteitsvorming, weerbaarheid als geloofsbeleving en om zodoende het nog aanwezige risico op terugval in extremistisch gedachtengoed verder terug te dringen.
Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, contact- en locatieverbod, geen andere huisvesting zonder toestemming en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Geadviseerd wordt deze voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast wordt geadviseerd een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee zij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
Hoewel de verdachte de keuze heeft gemaakt af te reizen naar Syrië om zich daar aan te sluiten bij een terroristische organisatie, wordt bij de strafoplegging in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte naar Syrië is gegaan puur uit radicale motieven en om zelf actief deel te nemen aan de strijd. Verder is er weliswaar sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie, maar haar rol daarbinnen is beperkt geweest en bestond uitsluitend uit het faciliteren van haar man.
In deze zin wijkt onderhavige zaak in aanzienlijke mate af van de eerder genoemde zaak en andere zaken waarbij uitreizigsters een actievere rol hadden die bijvoorbeeld bestond uit het ronselen van andere vrouwen om uit te reizen, het verspreiden van onlinepropaganda, het handelen in wapens op de marktplaats van IS, en tot het laatst aan de strijd willen deelnemen.
Naast de beperkte rol neemt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, voorts bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf mee dat de verdachte samen met haar kinderen gedurende meerdere jaren in de kampen Al Hol en Al Roj heeft verbleven waar de leefomstandigheden erbarmelijk waren. Het overlijden van twee van haar kinderen door de omstandigheden in het strijdgebied zijn een blijvend gevolg van haar verblijf bij IS en zij zal dit verdriet haar leven lang meedragen. Dit zijn straf verlagende omstandigheden.
Rekening houdend met al deze omstandigheden komt de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Nu alle deskundigen begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot het opleggen van het gevorderde contactverbod, alleen al vanwege het feit dat de verdachte de komende periode nog gedetineerd zal zitten met (een deel van) deze personen. Ook voor het opleggen van een locatiegebod gericht op het voorkomen van vertrek naar het buitenland ziet de rechtbank geen aanleiding.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende meldplicht, een ambulante behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen, meewerken aan andere voorwaarden het gedrag betreffende, en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank merkt voorts nog op dat de verdachte op dit moment in grote onzekerheid leeft nu niet zeker is of zij in Nederland mag blijven na het uitzitten van haar straf. De kans bestaat dat haar Nederlanderschap zal worden ingetrokken, nu zij, in tegenstelling tot sommige andere uitreizigsters, een dubbele nationaliteit heeft. Dit heeft voor haar en ook voor haar kinderen grote nadelige gevolgen. Daarnaast kan de reclassering dan geen invulling geven aan de begeleiding van terugkeer in een samenleving. De rechtbank acht dit voor verdachte en haar kinderen, maar ook voor de samenleving, een onwenselijke situatie. De verdachte is geboren en opgegroeid in Nederland en is, nadat zij haar gevangenisstraf heeft uitgezeten, afgestraft. In dat opzicht ligt het in de rede dat de verdachte, die spijt heeft betuigd van haar uitreis en haar straf zal moeten ondergaan, na het uitzitten van de straf weer deel zou moeten kunnen uitmaken van de samenleving, met behulp van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en door de rechtbank zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 255, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie)jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen bij de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal verblijven in een forensische instelling voor begeleid of beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele poeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal zich niet op een ander adres vestigen zonder toestemming van de reclassering;
5. de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan en een actieve inspanning
verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. De veroordeelde zal hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont en/of met andere betrokken instanties. Indien geïndiceerd werkt de veroordeelde mee aan het aflossen van eventuele schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan budgetbeheer/schuldhulpverlening;
6. de veroordeelde zal meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, in het belang van het toezicht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 8 juni 2015 tot en
met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), althans (een) organisatie(s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of
heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of
dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk
(zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel
176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie
van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de
Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of
gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de
Wet wapens en munitie)
(art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 29 juni 2013 tot en
met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland, Bulgarije,
Turkije en/of Syrië en/of Irak, meermalen, althans eenmaal,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of
157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van
Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of
levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te)
begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te
bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het
misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij,
verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische
organisaties zoals Islamitische Staat (IS), eigen te maken, althans zich te
laten beïnvloeden door dat radicaal extremistisch gedachtegoed en/of
B. zich via social media te uiten via tekst en/of afbeelding(en), in welke
uiting(en) het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd werd tentoongesteld, besproken en/of gepropagandeerd,
en/of
C. met onder meer gebruik van haar auto de reis naar Bulgarije, Turkije,
Syrië en/of Irak te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied,
althans naar een, door IS gecontroleerd gebied en/of daarbij een plek in
haar auto ter beschikking te stellen aan [naam03] voor zijn reis naar het
strijdgebied en/of door IS gecontroleerd gebied, en/of
D. zich te voegen in een door IS gecontroleerd vrouwenhuis (madafa)
en/of zich (zodoende) beschikbaar te stellen voor het (islamitisch)
huwen van een IS-strijder en/of voeren van een gezamenlijk
huishouding met een of meer perso(o)n(en) die (eveneens) deelnam(en)
aan IS, en/of (daarna) een gezamenlijke huishouding te voeren met een
of meer perso(o)n(en) die (eveneens) deelnam(en) aan IS,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of
brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden
gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo
176b jo 83 Wetboek van Strafrecht )
3.
Zij in de periode van 1 juni 2015 tot en met 2 november 2022 in
Nederland, Bulgarije, Turkije, Syrië en/of Irak opzettelijk haar
minderjarige kinderen genaamd
[kind01] , geboren [geboortedatum02] 2009 en
[kind02] , geboren op [geboortedatum03] 2011
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [kind01]
en [kind02], krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze
toestand heeft gebracht en/of in een hulpeloze toestand heeft gelaten,
immers heeft zij, verdachte, terwijl zij wist dat [kind01] en [kind02]
gedurende bovengenoemde periode (mede gelet op de
minderjarigheid) zichzelf niet konden verweren en/of beschermen en/of
in een veilige situatie konden brengen, (telkens),
met die [kind01] en [kind02] gereisd naar en/of die [kind01]
en [kind02] meegenomen/gebracht naar en/of langdurig
laten verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en) waar
gewapende conflicten aan de gang waren en/of oorlogsgeweld heerste
en/of (daarbij) die [kind01] en [kind02] blootgesteld aan
gevaren;
(art 255 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416