In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen C-FU FOODS INC. en verschillende vennootschappen van Proti-Farm. C-FU, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Luiten, vorderde schadevergoeding van Proti-Farm wegens tekortkomingen in de nakoming van de Cooperation Agreement. De rechtbank oordeelde dat Proti-Farm aansprakelijk was voor deze tekortkomingen, maar wees de gevorderde schadevergoeding af. De reden hiervoor was dat C-FU onvoldoende had onderbouwd dat zij daadwerkelijk schade had geleden. De rechtbank benadrukte dat C-FU niet had aangetoond welke productontwikkelingskosten nog gemaakt moesten worden en of deze gefinancierd konden worden. Hierdoor was het niet aannemelijk dat C-FU enig bedrag aan schadevergoeding had kunnen ontvangen.
De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 10 mei 2023 al overwogen dat Proti-Farm schadeplichtig was, maar de verdere beoordeling toonde aan dat C-FU niet voldeed aan haar stelplicht. De rechtbank stelde vast dat de schadevergoeding niet kon worden toegewezen, omdat C-FU niet had aangetoond dat de joint venture (JV) voldoende middelen had om aan haar verplichtingen te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot schadevergoeding moest worden afgewezen, evenals de verwijzing naar een schadestaatprocedure, omdat niet aannemelijk was dat C-FU schade had geleden die hoger was dan het gevorderde bedrag aan minimum royalty’s.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank voor recht dat Proti-Farm tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, maar compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De overige vorderingen van C-FU werden afgewezen, en de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van het vonnis was niet aan de orde.