ECLI:NL:RBROT:2023:1054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
10-088097-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ernstig letsel door niet verlenen van voorrang

Op 13 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 20 januari 2022. De verdachte, geboren in 1946, reed als bestuurder van een personenauto en verleende geen voorrang aan een zesjarig meisje dat op een kinderstep reed. De aanrijding vond plaats op een kruising waar de verdachte links afsloeg zonder voldoende zicht op het verkeer. Het slachtoffer liep door de aanrijding ernstig letsel op, waaronder een gebroken bekken en een hersenschudding.

De officier van justitie eiste een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, ondanks de ernstige gevolgen van het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte hem wel schuldig aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW, omdat hij gevaar op de weg had veroorzaakt.

De rechtbank legde een geldboete op van € 500,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de impact van het ongeval op het slachtoffer en haar familie. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en toonde berouw over de gevolgen van zijn handelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om altijd voorrang te verlenen en alert te zijn op andere weggebruikers, vooral in situaties met kwetsbare verkeersdeelnemers zoals kinderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-088097-22
Datum uitspraak: 13 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1946,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ( [gemeente01] ),
raadsman mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Uiterwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 120 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

Vaststaande feiten
De verdachte reed op 20 januari 2022 rond 12.54 uur in [plaats02] als bestuurder van een personenauto op het Molenblok op de plaats waar de doorgaande weg (ingericht als een erftoegangsweg), gezien vanuit zijn rijrichting, naar rechts afbuigt en overgaat in de Duinkerkerweg, en waar het vervolg van het Molenblok met een in- en uitritconstructie aan de linkerkant in de bocht van de doorgaande weg aansluit op die doorgaande weg. De verdachte is daar links afgeslagen de in- en uitritconstructie op. Daarbij kruiste hij de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer dat op de Duinkerkerweg in de richting van het Molenblok gaat. Het destijds zesjarige slachtoffer reed op een kinderstep op de fietssuggestiestrook van diezelfde doorgaande weg. Zij naderde de in- en uitritconstructie naar het Molenblok vanaf de andere kant, vanuit de richting van de Duinkerkerweg. De verdachte heeft bij het afslaan geen voorrang verleend aan het slachtoffer, terwijl die verplichting wel gold. De personenauto is tegen het slachtoffer aangereden toen zij zich inmiddels op haar step recht voor de auto van het slachtoffer bevond. Het slachtoffer is daarbij gevallen en overreden door de auto. Het slachtoffer heeft door de aanrijding ernstig letsel opgelopen.
Standpunt van de officier van justitie
Het primair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft zich, voordat hij afsloeg, onvoldoende vergewist of er nog andere weggebruikers waren. De verdachte heeft niet naar rechts gekeken en het voertuig niet volledig tot stilstand gebracht, terwijl hij onvoldoende zicht had op de weg. Toch heeft hij gas gegeven en is hij links afgeslagen. Dit terwijl de verdachte wist dat het een gevaarlijke verkeerssituatie was. De verdachte heeft daarmee met een aanmerkelijk verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid gehandeld en hij heeft daarom schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) aan het verkeersongeval.
Standpunt van de verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair en subsidiair is ten laste gelegd, nu er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Er is geen bewijs dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig in de zin van artikel 6 WVW heeft gereden. Er is ook geen sprake van een gevaar veroorzakende verkeersgedraging in de zin van artikel 5 WVW.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. Of er sprake is van schuld in de zin van die bepaling hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt met zich dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Uit de ernst van de gevolgen alleen kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De verdachte heeft verklaard dat voor hem een wat hoger model personenauto reed die zijn weg vervolgde naar rechts over de doorgaande weg en dat deze, in combinatie met de laagstaande zon, zijn zicht naar rechts de Duinkerkerweg op belemmerde op het moment dat hij naar links de in- en uitritconstructie wilde oprijden. Daardoor en omdat het slachtoffer op de step amper boven de auto’s uitkwam, heeft hij haar niet gezien. De auto voor hem verminderde snelheid om zo de afbuigende doorgaande weg naar rechts te volgen. De verdachte verminderde daarom ook zijn snelheid. Hij heeft vervolgens naar rechts en voor zich uitgekeken, zag geen verkeersdeelnemer en is daarna opgetrokken, waarna hij het slachtoffer heeft aangereden, aldus de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte geloofwaardig; zij vindt ook steun in het dossier. De verkeersfout die de verdachte heeft gemaakt is dat hij, zonder zich voldoende ervan te vergewissen dat de weg voor hem vrij was, een in- en uitritconstructie is ingereden en geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer, terwijl hij dat wel had moeten doen. De verdachte heeft hiermee een verkeersovertreding begaan. Deze verkeersfout betreft een tijdelijke onoplettendheid van de verdachte en is, hoewel de gevolgen voor het slachtoffer ernstig en ingrijpend zijn, in de gegeven omstandigheden naar haar aard en ernst onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor is nodig dat ten minste sprake is van
aanmerkelijkonvoorzichtig of onoplettend handelen. Het enkel niet voorrang verlenen en daarbij onvoldoende opmerken is onder de gegeven omstandigheden – onder andere omdat er niet is gebleken van andere aan de verdachte te maken verwijten – niet als zodanig aan te merken. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt, is niet gebleken en daarom zal de verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW. Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft de verdachte met zijn verkeersgedrag gevaar op de weg veroorzaakt door – ondanks de zonstand en de hem bekende gevaarlijke afslag – niet voldoende oplettend te zijn geweest op weggebruikers die hem tegemoet kwamen toen hij afsloeg naar het Molenblok. Dit gevaar voor andere weggebruikers heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt in het verkeersongeval.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 januari 2022 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Molenblok zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
  • de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
  • niet heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurster van een kinderstep, genaamd [voornaam slachtoffer01] ( [slachtoffer01] , (inmiddels) dicht genaderd was en
  • die [slachtoffer01] niet heeft laten voorgaan en
  • in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] , waarbij zij ten val is gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De verdachte heeft geen voorrang verleend aan het slachtoffer en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding. Dit is een ernstig feit omdat hij hiermee gevaar op de weg en een aanrijding heeft veroorzaakt, waarbij het jonge slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. Haar moeder heeft op de zitting verteld over de (diepe) impact van het ongeval op het slachtoffer en op het hele gezin.
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en hij heeft zijn leven ook verder op orde. De verdachte heeft op de zitting zijn medeleven voor (de familie van) het slachtoffer laten blijken en toegelicht dat hij zich bewust is van de grote gevolgen van het ongeval. Hij heeft dit nooit gewild en gaat gebukt onder de omstandigheid dat hij zich hiervoor verantwoordelijk voelt.
Gelet op de vrijspraak van het primair ten laste gelegde komt de rechtbank tot oplegging van een andersoortige en ook (veel) lagere straf dan is geëist door de officier van justitie. Hierbij is ook rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke gevallen aan
first offendersvoor een overtreding van artikel 5 WVW worden opgelegd en is meegewogen dat de straf in verhouding moet staan met de door de verdachte begane verkeersovertreding (en niet zozeer met de ernst van de gevolgen daarvan). Hoewel de gevolgen voor het slachtoffer erg groot zijn, is de rechtbank alles afwegend van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mrs. L. Stevens en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 februari 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 januari 2022 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, het Molenblok en de Duinkerkerweg, althans op één van deze wegen, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
  • bij het naderen en/of oprijden van bovengenoemde kruising geen snelheid heeft geminderd en/of
  • de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
  • niet heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurster van een kinderstep, genaamd [voornaam slachtoffer01] ( [slachtoffer01] , die kruising (inmiddels) dicht genaderd was en/of
  • die [slachtoffer01] niet heeft laten voorgaan en/of
  • in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] , waarbij zij ten val is gekomen,
waardoor haar zwaar lichamelijk letsel (een gebroken bekken, een hersenschudding, gebroken kuit- en scheenbeen links) werd toegebracht of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 januari 2022 te [plaats02] , gemeente [gemeente01] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, het Molenblok en de Duinkerkerweg, althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
  • bij het naderen en/of oprijden van bovengenoemde kruising geen snelheid heeft geminderd en/of
  • de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
  • niet heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurster van een kinderstep, genaamd [voornaam slachtoffer01] ( [slachtoffer01] , die kruising (inmiddels) dicht genaderd was en/of
  • die [slachtoffer01] niet heeft laten voorgaan en/of
  • in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] , waarbij zij ten val is gekomen.