ECLI:NL:RBROT:2023:1053
Rechtbank Rotterdam
- Beslissing RC
- Rechtspraak.nl
Toewijzing vordering tot inbewaringstelling van verdachte in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris, die eerder de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte had afgewezen. De officier van justitie had op 16 januari 2023 hoger beroep aangetekend tegen deze afwijzing. De rechtbank heeft de relevante stukken bekeken, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. Tijdens de zitting zijn de verdachte, de officier van justitie en de raadsman, mr. L.A.R. Newoor, gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die wordt verdacht van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, zoals omschreven in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte geen first offender is, aangezien hij eerder onder vergelijkbare omstandigheden op een haventerrein is aangetroffen en daarvoor een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd heeft gekregen. Dit alles heeft geleid tot de conclusie dat de vordering tot inbewaringstelling moet worden toegewezen, met als dragende grond het recidivegevaar.
De rechtbank heeft de persoonlijke belangen van de verdachte afgewogen tegen het strafvorderlijk belang van de voorlopige hechtenis en heeft besloten dat de belangen van de verdachte op dit moment niet zwaarder wegen. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en de vordering tot inbewaringstelling toegewezen voor een termijn van veertien dagen.