In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van 4.024 gram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk de uitvoer van de cocaïne, omdat de verklaring van de verdachte dat hij de drugs moest afleveren in Nederland niet weerlegd werd door de bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de cocaïne een buitenlandse bestemming had, aangezien hij op de A16 ter hoogte van Dordrecht was aangehouden en niet vlakbij de Belgische grens. De verdachte heeft wel bekend dat hij samen met een medeverdachte opzettelijk 4.024 gram cocaïne heeft vervoerd, wat door de rechtbank als subsidiair ten laste gelegd feit werd bewezen verklaard.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder veroordeeld is voor drugsgerelateerde strafbare feiten in Frankrijk. De rechtbank heeft de straf gemotiveerd door te wijzen op de schadelijke effecten van harddrugs en de bijdrage van de verdachte aan de maatschappelijke problemen die daarmee gepaard gaan. De rechtbank heeft ook de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.