ECLI:NL:RBROT:2023:10524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
10/169721-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair ten laste gelegde uitvoer van cocaïne en bewezenverklaring van subsidiair medeplegen van vervoeren van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van 4.024 gram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk de uitvoer van de cocaïne, omdat de verklaring van de verdachte dat hij de drugs moest afleveren in Nederland niet weerlegd werd door de bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de cocaïne een buitenlandse bestemming had, aangezien hij op de A16 ter hoogte van Dordrecht was aangehouden en niet vlakbij de Belgische grens. De verdachte heeft wel bekend dat hij samen met een medeverdachte opzettelijk 4.024 gram cocaïne heeft vervoerd, wat door de rechtbank als subsidiair ten laste gelegd feit werd bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder veroordeeld is voor drugsgerelateerde strafbare feiten in Frankrijk. De rechtbank heeft de straf gemotiveerd door te wijzen op de schadelijke effecten van harddrugs en de bijdrage van de verdachte aan de maatschappelijke problemen die daarmee gepaard gaan. De rechtbank heeft ook de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/169721-23
Datum uitspraak: 31 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. L. Huigsloot, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - kort gezegd – op neer dat de verdachte zich - samen met een ander - schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 4.024 gram cocaïne, (primair), dan wel dat hij deze verdovende middelen heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (subsidiair).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde verlengde uitvoer van de aangetroffen 4.024 gram cocaïne wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is aangevoerd dat de handelingen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: de medeverdachte) naar hun uiterlijke verschijningsvormen waren gericht op het naar het buitenland brengen van de verdovende middelen. De verdachte en de medeverdachte reden immers in een voertuig met Frans kenteken op de A16 richting de Belgische grens en bleken de Franse nationaliteit te bezitten. Daarnaast reed de medeverdachte door in de richting van de grens, nadat hem een stopteken werd gegeven door de politie. De verklaringen van de verdachten dat zij de drugs moesten afleveren in Breda vinden geen steun in het dossier.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld.
De verdachte is als bijrijder op 9 juli 2023 samen met de medeverdachte vanuit Rotterdam in de auto van de medeverdachte met Frans kenteken vertrokken richting Dordrecht. Op de A16 ter hoogte van Dordrecht zijn zij staande gehouden door de politie. Tussen de benen van de verdachte zagen de verbalisanten een open tas, met daarin vier witkleurige blokken. Hierop zijn de verdachten aangehouden. Na onderzoek van deze pakketten bleek het te gaan om 4.024 gram cocaïne.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in een coffeeshop in Rotterdam een opdracht heeft aangenomen van voor hem onbekende mannen, om de verdovende middelen te vervoeren naar een McDonalds bij Breda, afslag Prinsenbeek. Hij zou hiervoor een vergoeding krijgen. Eerder had de verdachte al bij de Rechter-commissaris verklaard dat de drugs niet naar Frankrijk moesten, maar in Nederland moesten blijven.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Dat de A16 een populaire internationale drugsroute is, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de cocaïne dus een buitenlandse bestemming moet hebben gehad. De verdachte is ter hoogte van Dordrecht – en niet vlakbij de Belgische grens – aangehouden, zodat een bestemming binnen Nederland niet kan worden uitgesloten. De verdachte (en ook de medeverdachte) heeft ook verklaard dat hij onderweg was naar Breda, hetgeen niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en de verdachte heeft dit ook bekend. Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte opzettelijk 4.024 gram cocaïne heeft vervoerd. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.1.3.
Conclusie
Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 juli 2023 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 4024 gram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging vervoeren van ongeveer vier kilo cocaïne. Hij reed samen met de medeverdachte in een voertuig met tussen zijn benen de tas met de verdovende middelen.
De rechtbank beschouwt dit als een zeer ernstig feit. Het gebruik van harddrugs werkt verslavend en is zeer schadelijk voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot criminaliteit en zorgt voor veel schade en onrust in de samenleving. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op twee uittreksels uit de justitiële documentatie: een Nederlands uittreksel van 20 september 2023 en een Frans uittreksel van 12 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte in Frankrijk meerdere malen eerder is veroordeeld voor drugsgerelateerde strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De verdediging heeft verzocht aansluiting te zoeken bij het oriëntatiepunt voor het vervoer van een hoeveelheid tussen de 3.000 en 4.000 gram, in plaats van het oriëntatiepunt voor het vervoer van 4.000 tot 5.000 gram. De rechtbank heeft oog voor het feit dat het in deze zaak om slechts nipt meer dan 4.000 gram gaat en dat het verschil tussen de voor de genoemde hoeveelheden gegeven oriëntatiepunten significant is. Als strafverzwarend geldt echter dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd en al eerder herhaaldelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en Ü.D. Çolak, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. N.S.S. Obispo en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2023 te Dordrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4024 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader die hoeveelheid cocaïne in een auto met bestemming Frankrijk, in elk geval het buitenland, aanwezig gehad
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2023 te Dordrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4024 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.