ECLI:NL:RBROT:2023:1052
Rechtbank Rotterdam
- Beslissing RC
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing vordering tot inbewaringstelling van verdachte op basis van art. 138aa Sr.
Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 13 januari 2023, waarbij de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling van de verdachte gedeeltelijk was afgewezen. De officier van justitie heeft op 16 januari 2023 hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing. De rechtbank heeft de relevante stukken bekeken, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. De verdachte is, ondanks een tijdige en deugdelijke oproep, niet verschenen op de zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, die wordt verdacht van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, met name op basis van art. 138aa Sr. De rechtbank wijst erop dat de wetgever de strafbaarstelling van dit artikel heeft ingevoerd om de aanpak van ondermijnende criminaliteit te versterken. De rechtbank concludeert dat de verdachte geen first offender is, aangezien hij eind december 2022 onder vergelijkbare omstandigheden op een afgesloten haventerrein is aangetroffen. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering tot inbewaringstelling moet worden toegewezen, gezien het recidivegevaar en de mogelijke bedreiging van de gezondheid of veiligheid van anderen.
De rechtbank heeft de persoonlijke belangen van de verdachte afgewogen tegen het strafvorderlijk belang van de voorlopige hechtenis en heeft besloten dat de vordering tot inbewaringstelling moet worden toegewezen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en verleent een bevel tot bewaring van de verdachte voor een termijn van veertien dagen.