ECLI:NL:RBROT:2023:10487

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
10397287 CV EXPL 23-1093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onterechte aanmelding bij het CAK door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij, die in deze procedure wordt aangeduid als '[gedaagde]'. De eiseres, VGZ, vorderde betaling van onbetaalde zorgkosten, terwijl de gedaagde in reconventie schadevergoeding eiste wegens wanprestatie door VGZ. De procedure begon met een dagvaarding op 27 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 juni 2023. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ en stelde dat zij een betalingsregeling had getroffen die correct was nagekomen. VGZ daarentegen beweerde dat de gedaagde in gebreke was gebleven en dat zij ten onrechte was aangemeld bij het CAK, wat leidde tot extra kosten voor de gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat VGZ recht had op betaling van de onbetaalde zorgkosten, maar dat de gedaagde moest bewijzen dat zij de betalingsregeling correct had nageleefd. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en stelde de proceskosten vast op €716,57. De gedaagde werd opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat VGZ haar ten onrechte bij het CAK had aangemeld. De zaak wordt voortgezet met een rolzitting op 23 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10397287 CV EXPL 23-1093
datum uitspraak: 26 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
vestigingsplaats: Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde in conventie.
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. I.P. van Rossen.
De partijen worden ‘VGZ’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 januari 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met bijlagen;
  • de door VGZ in het geding gebrachte aanvullende bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de door [gedaagde] bij de mondelinge behandeling overgelegde bijlage;
  • de akte na mondelinge behandeling van VGZ, met bijlagen;
  • de antwoordakte namens [gedaagde].
1.2.
Op 13 juni 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: mr. D. de Waard van Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, en [gedaagde] in persoon, vergezeld van haar partner [naam], en bijgestaan door mr. Van Rossen. Door mr. Van Rossen is tijdens de mondelinge behandeling nog een aanvullende bijlage overgelegd. Hierna hebben partijen elk nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en haar partner hebben bij VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten.
2.2.
De gemachtigde van VGZ (hierna: Flanderijn) bericht op 1 september 2014 aan [stichting] (de schuldhulpverlener van [gedaagde]; hierna: [stichting]) dat van dossier [nummer] het openstaande saldo € 6.528,38 bedraagt. Dit betreft -onder meer- een openstaande hoofdsom van € 3.338,37 en bijkomende rente en kosten (zie productie 13a bij conclusie van antwoord in reconventie).
2.3.
[stichting] heeft per brief van 15 september 2014 namens [gedaagde] een betalingsregeling aangeboden voor dossier [nummer], inhoudende dat de achterstand in
36 maandelijkse termijnen van € 181,34 wordt afbetaald.
2.4.
Flanderijn heeft per brief van 19 september 2014 de betalingsregeling geaccepteerd en daarna de aanmelding van [gedaagde] bij het CAK opgeschort voor de periode dat de betalingsregeling wordt nagekomen.
2.5.
Flanderijn heeft per brief van 19 juni 2017 [gedaagde] bericht dat het verschuldigde bedrag in dossier [nummer] is voldaan en dat het dossier wordt gesloten.
2.6.
VGZ stuurt [gedaagde] en haar partner op 26 december 2017 een brief waarin zij mededeelt hen bij het CAK aan te melden nu er sprake is van een openstaande premieachterstand. VGZ meldt [gedaagde] weer aan bij het CAK en per 1 januari 2018 betaalt [gedaagde] de premie aan het CAK, inclusief een verhoging.
2.7.
[stichting] heeft op 20 februari 2019 een e-mail verstuurd naar VGZ.
Bij e-mail van 19 juni 2019 (productie 12 bij conclusie van antwoord) antwoordt VGZ dat ten onrechte eerder is aangenomen en gecommuniceerd dat de vordering in het dossier [nummer] was voldaan, maar dat dit later niet het geval bleek te zijn. Er is nog sprake van een openstaand bedrag van € 1.178,08, waarvoor VGZ de mogelijkheid aanbiedt alsnog een regeling te treffen. In een brief van 18 augustus 2019 van VGZ aan [gedaagde] (productie 13 bij conclusie van antwoord) specificeert VGZ dat het bedrag van € 1.178,08 deels bestaat uit een aantal premies uit 2009 en 2010, en deels uit verrekeningen met betrekking tot declaraties.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
VGZ eist in conventie, samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 924,01, met rente over de hoofdsom;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit een hoofdsom van € 774,50, rente van € 8,93 (berekend tot 27 januari 2023) en buitengerechtelijke kosten van € 140,58.
3.2.
VGZ baseert haar eis op het volgende. [gedaagde] schiet tekort in de nakoming van haar betalingsverplichting op grond van de zorgverzekering, door het eigen risico en/of de eigen bijdragen over een aantal zorgnota’s onbetaald te laten.
3.3.
[gedaagde] vordert in reconventie, samengevat:
  • VGZ te veroordelen aan haar te betalen € 2.437,99 aan schadevergoeding, met rente;
  • VGZ te veroordelen tot het afmelden van [gedaagde] (en haar echtgenoot) bij het CJIB;
  • VGZ te veroordelen in de proceskosten, waaronder nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
[gedaagde] baseert haar vordering op het volgende. VGZ pleegt wanprestatie door, ondanks het volledig nakomen van de betalingsregeling, [gedaagde] opnieuw aan te melden bij het CAK. [gedaagde] heeft daardoor een bedrag van € 2.437,99 te veel aan premies moeten betalen. Zij vordert dit bedrag nu als schadevergoeding van VGZ. [gedaagde] kon zich door de aanmelding ook niet aanvullend verzekeren, waardoor declaraties nu voor eigen rekening van [gedaagde] komen.
3.5.
Partijen betwisten (deels) over en weer elkaars vorderingen. Op hun standpunten zal hieronder worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in conventie van VGZ, inhoudend dat er sprake is van verjaring en van rechtsverwerking. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat VGZ geen recht meer toekomt met betrekking tot haar vermeende vorderingen over de jaren 2009 en 2010. [gedaagde] gaat er echter aan voorbij dat de vordering in conventie van VGZ ziet op onbetaalde facturen inzake eigen risico/eigen bijdrage voor zorgkosten. Deze facturen zijn aan [gedaagde] toegestuurd in 2022 (zie de producties 6a tot en met 6c van VGZ). Uit de onder 2.7. genoemde brief van VGZ van 18 augustus 2019 volgt weliswaar dat er, volgens VGZ, nog een openstaand saldo is van € 1.178,08 (deels bestaand uit premies uit de periode 2009 en 2010), maar zij vordert in deze procedure geen veroordeling van [gedaagde] tot betaling van dit bedrag. De door [gedaagde] gevoerde verweren met betrekking tot verjaring en rechtsverwerking hoeven dan ook niet inhoudelijk te worden beoordeeld. Daarbij komt dat [gedaagde] ook niet is ingegaan op de stelling van VGZ dat de vordering in conventie ziet op onbetaalde zorgkosten, en niet op premies.
Hoofdsom
4.2.
De vordering in conventie ziet dus op onbetaalde declaraties met betrekking tot de eigen bijdrage/het eigen risico. [gedaagde] heeft niet of onvoldoende weersproken dat zij de betreffende door VGZ per post verstuurde facturen heeft ontvangen, dat deze facturen voor haar rekening komen en dat zij niet zijn betaald. Daarnaast is uit de door VGZ verstrekte overzichten ook niet gebleken dat de facturen zijn voldaan. De gevorderde hoofdsom komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
4.3.
Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft een beroep op verrekening te doen met enig bedrag dat zij wil vorderen van VGZ, geldt het volgende. Volgens [gedaagde] zou zij de facturen niet verschuldigd zijn als zij zich aanvullend had kunnen verzekeren. [gedaagde] staat echter door een fout van VGZ geregistreerd bij het CAK als wanbetaler, zodat zij zich niet aanvullend kon verzekeren, aldus [gedaagde].
Om tot een geslaagd beroep op verrekening te komen, moet er sprake zijn van een tegenvordering die op eenvoudige wijze vast te stellen is. VGZ betwist dat de registratie van [gedaagde] bij het CAK ten onrechte is, zodat [gedaagde] volgens haar niets van haar te vorderen heeft. Volgens VGZ staat ook helemaal niet vast dat [gedaagde] zich anders aanvullend verzekerd zou hebben en dat de zorgkosten waarop de facturen zien, dan daaronder zouden vallen. De gegrondheid van het verrekeningsverweer kan, gelet op het bovenstaande, niet eenvoudig worden vastgesteld. Het verweer wordt daarom op grond van artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek gepasseerd.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de e-mail van 17 oktober 2022 niet heeft ontvangen nu deze naar een verkeerd e-mailadres is gestuurd, namelijk naar [e-mailadres]. Flanderijn brengt hiertegen in dat de mail is verstuurd naar het juiste mailadres [e-mailadres]
,maar dat het oude softwaresysteem het telkens uitprintte als ‘~’. Naar het oordeel van de kantonrechter komt een dergelijke omstandigheid echter voor rekening en risico van VGZ, nu niet is vast komen te staan dat de betreffende e-mail daadwerkelijk naar het goede e-mailadres is gestuurd en door [gedaagde] is ontvangen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt daarom afgewezen. De rente over de hoofdsom wordt toegewezen, omdat VGZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv).
De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van VGZ tot vandaag vast op € 130,57 aan dagvaardingskosten, € 322,- aan griffierecht en € 264,- aan salaris voor de gemachtigde
(2 punten x € 132,-). Dit is totaal € 716,57.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.6.
Het vonnis in conventie wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
in reconventie
4.7.
De vraag is of de in september 2014 overeengekomen betalingsregeling door [gedaagde] correct en volledig is nagekomen.. Zo ja, dan is [gedaagde] ten onrechte weer aangemeld bij het CAK per 1 januari 2018, en zo nee, dan is zij terecht aangemeld, nu [gedaagde] niet heeft betwist dat VGZ daartoe gerechtigd was bij een niet-correcte nakoming. Aan de andere voorwaarde dat [gedaagde] de maandelijkse premie diende te voldoen aan het CAK vanaf 1 september 2014 is voldaan, zoals volgt uit de door VGZ in het geding gebrachte bijlage 9. Overigens staan in dit overzicht alle door [gedaagde] bij haar bijlage 11 aangehaalde betalingen verwerkt.
4.8.
Anders dan [gedaagde] in haar laatste akte naar voren brengt, is door de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling nog niet inhoudelijk geoordeeld over de uitkomst van deze vraag, maar is VGZ door haar slechts in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de door [gedaagde] tijdens die mondelinge behandeling in het geding gebrachte bankafschriften. Dat betreft een drietal bankafschriften met betalingen van 25 maart 2016, 27 december 2016 en 31 mei 2017, ter onderbouwing van haar stelling dat de overeengekomen 36 maandtermijnen van € 181,34 tijdig zijn voldaan.
4.9.
VGZ betwist dat de regeling correct is nagekomen en voert daartoe het volgende aan. Flanderijn heeft 18 termijnen (oktober 2014 tot en met februari 2016) ontvangen, maar na 29 februari 2016 heeft zij geen betaling meer ontvangen. Per abuis is de brief van 19 juni 2017 verstuurd, waarin wordt bericht dat alles is betaald en het dossier [nummer] gesloten wordt. Vanwege het niet-nakomen van de regeling heeft VGZ de achterstand teruggehaald bij Flanderijn, waarop Flanderijn het dossier heeft ‘dichtgeschreven’ als gevolg waarvan de brief per abuis is verstuurd. Omdat er nog maandpremies openstonden, is [gedaagde] opnieuw aangemeld bij het CAK. De door [gedaagde] aangehaalde betalingen van 25 maart 2016, 27 december 2016 en 31 mei 2017 zijn overgemaakt naar [bankrekeningnummer], een oud bankrekeningnummer van Flanderijn. Deze betalingen zijn echter op respectievelijk
1 april 2016, 30 december 2016 en 22 juni 2017 teruggestort naar het bankrekeningnummer waarvan zij waren overgeboekt. Op de door [gedaagde] als productie 11 bij haar conclusie van antwoord in conventie (tevens conclusie van eis in reconventie) overgelegde bankafschriften van haar eigen rekening is te zien dat er zowel op 15 en 23 juni 2017 een bedrag is teruggestort van bankrekening [bankrekeningnummer] met de mededeling: ‘Terugbetaling Restitutie inzake [nummer]’. De bedragen zijn weggelakt, maar VGZ gaat ervan uit dat dit bedragen van €181,34 zijn. Flanderijn heeft geen toegang meer tot genoemde oude bankrekening. Als [gedaagde] het rekeningnummer bekend kan maken waarvandaan de betalingen overgemaakt zijn, kan VGZ trachten de bij- en afschrijvingen vanaf dat bankrekeningnummer te achterhalen, aldus VGZ.
Gelet op deze betwisting van de kant van VGZ staat niet vast of -zoals [gedaagde] stelt- zij de betalingsregeling volledig is nagekomen. Het staat daarmee dus ook niet vast of VGZ ten onrechte [gedaagde] opnieuw heeft aangemeld bij het CAK.
4.10.
Ook anders dan [gedaagde] aanvoert, rust, op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op haar, en niet op VGZ, de bewijslast van haar stelling dat VGZ [gedaagde] ten onrechte opnieuw bij het CAK heeft aangemeld in december 2017. [gedaagde] beroept zich immers op de rechtsgevolgen van deze stelling. Gelet op de gemotiveerde betwisting door VGZ, dient [gedaagde] haar stelling dat zij de betalingsregeling volledig en correct is nagekomen, te bewijzen.
4.11.
Direct nadat [gedaagde] bewijs heeft geleverd, mag VGZ (tegen)bewijs leveren. Partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs door [gedaagde] geleverd is.
4.12.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen € 783,43, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 774,50 vanaf 27 januari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van VGZ tot vandaag worden vastgesteld op € 716,57;
5.3.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
draagt [gedaagde] op om te bewijzen dat VGZ [gedaagde] ten onrechte opnieuw bij het CAK aan heeft gemeld in december 2017 (omdat [gedaagde] de in september 2014 overeengekomen betalingsregeling correct en volledig is nagekomen);
5.5.
bepaalt dat als [gedaagde] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van donderdag 23 november 2023 om 10.00 uur in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
5.6.
bepaalt dat als [gedaagde] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en beide partijen voor de maanden december 2023, januari en februari 2024;
5.7.
wijst erop dat [gedaagde] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
5.8.
bepaalt dat als [gedaagde] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
5.9.
houdt iedere verdere beslissing in reconventie aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
745