4.1.1.Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er een vormverzuim heeft plaatsgevonden in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Er is sprake van een onrechtmatige doorzoeking van de auto. De door de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen genoemde omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden dat in het voertuig verdovende middelen en/of geld werden vervoerd.
De verbalisanten hadden derhalve niet de bevoegdheid om de auto te doorzoeken, zodat bewijsuitsluiting en vrijspraak dienen te volgen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigende bewijsmiddelen aanwezig zijn waaruit blijkt dat de verdachte betrokken was bij het vervoeren van verdovende middelen. Het opzet daartoe ontbreekt, aangezien de verdachte geen wetenschap had van de verdovende middelen in de achterbak van zijn auto. Hij had zijn auto uitgeleend en terug in gebruik genomen, waarbij hij de achterbak van zijn auto niet op voorhand heeft gecontroleerd. Het ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.Beoordeling
Vaststaande feiten
Op 15 augustus 2021 zagen verbalisanten op de Pleinweg te Rotterdam twee personenauto’s passeren. De auto’s vielen op, omdat zij bijzonder rijgedrag vertoonden. De auto’s reden op korte afstand van elkaar en de voorste auto, van het merk Honda, remde hard toen het verkeerslicht oranje werd terwijl de auto nog gemakkelijk door had kunnen rijden. De verbalisanten vermoedden daardoor dat de auto’s achter elkaar aanreden en het was hen ambtshalve bekend dat criminelen vaker achter elkaar aanrijden. Uit de systemen bleek dat de Honda op naam stond van de verdachte en dat hij registraties op zijn naam had voor drugsdelicten en witwassen. Ook de eigenaar van de andere auto, van het merk Volkswagen, kwam voor in de systemen van de politie, ter zake vuurwapengeweld. De verbalisanten besloten om beide auto’s te controleren en gaven een volgteken. Op het moment dat zij met hun dienstvoertuig voor de auto’s gingen rijden, zien zij dat beide auto’s met hoge snelheid een andere kant op rijden. De verbalisanten besloten de Honda te volgen. Ondanks het feit dat de verbalisanten de verdachte met optische en geluidssignalen volgden, gaf de verdachte geen gehoor aan het gegeven stopteken. Uiteindelijk werd de verdachte staande gehouden, doordat de verbalisanten de weg blokkeerden met hun politievoertuig. In de auto werd de verdachte als bestuurder en enige inzittende aangetroffen. Het valt de verbalisanten op dat de verdachte erg zenuwachtig overkwam. Omdat de verdachte eerder was aangehouden met een bedrag van € 40.000,- in een verborgen ruimte van zijn auto, besloten de verbalisanten om het voertuig vanaf de buitenzijde te inspecteren. Via een kier tussen de hoedenplank en de achterbak zagen zij een gevulde bigshopper liggen. Gezien alle bovenstaande bevindingen hebben de verbalisanten het voertuig doorzocht. Nadat één van de verbalisanten dan de kofferbak had geopend, zag hij een tas met daarin zestien blokken liggen. Deze blokken zijn in beslag genomen en gewogen. De zestien blokken hadden tezamen een netto gewicht van 8265 gram. Van twaalf blokken zijn monsters genomen en deze zijn getest door het NFI. Uit het onderzoek van het NFI bleek dat deze twaalf monsters een positieve uitslag gaven op heroïne.
Rechtmatigheid doorzoeking auto
In artikel 9, eerste lid, onder a van de Opiumwet wordt aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid gegeven zich de toegang tot vervoermiddelen te verschaffen indien een redelijk vermoeden bestaat dat in het vervoermiddel drugs aanwezig zijn of daarmee worden vervoerd. Uit artikel 96b Wetboek van Strafvordering (Sv.) volgt dat een toegangs- en doorzoekingsbevoegdheid van vervoermiddelen bestaat in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. De verbalisanten hebben in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer01] uitgebreid uiteengezet waarom sprake was van een verdenking dat in de auto van de verdachte grote geldbedragen of drugs aanwezig waren.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - redelijkerwijs door de verbalisanten kon worden vermoed dat er mogelijk drugs of grote geldbedragen in de auto aanwezig waren. Op grond van voornoemde bepalingen hadden zij daarmee dan ook de bevoegdheid tot doorzoeking van de auto.
In dat verband merkt de rechtbank nog op dat zij de verklaring van de verdachte dat hij niet had gemerkt dat hij werd achtervolgd door de politie, dat hij niet is gevlucht, dat hij niet is klemgereden door de politie en dat hij pas zag dat hij met politieagenten te maken had nadat zij naast zijn auto waren gestopt, ongeloofwaardig acht. Het is welhaast onmogelijk dat de verdachte niet zou hebben opgemerkt dat hij werd achtervolgd, nu de politie zowel optische, als geluidssignalen, alsmede een stopteken aan de voorzijde van het politievoertuig voerde. Voor het overige is deze verklaring strijdig met hetgeen de beide verbalisanten op ambtsbelofte hebben verklaard in voornoemd proces-verbaal, terwijl de rechtbank geen reden heeft om aan de inhoud daarvan te twijfelen.
De rechtbank concludeert derhalve dat de doorzoeking van de auto rechtmatig is geweest en verwerpt het verweer van de verdediging.
Wetenschap
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte de in de auto gevonden heroïne opzettelijk heeft vervoerd. Hiervoor is van belang of de verdachte wetenschap had van de drugs in de kofferbak. Vast staat dat de verdachte de eigenaar en bovendien de bestuurder van de auto was op het moment van aantreffen van de heroïne. De drugs waren in het onderhavige geval niet verstopt in een verborgen ruimte, maar zaten in een tas in de kofferbak. Het is vaste rechtspraak dat de eigenaar van een auto bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de in de auto aanwezige goederen, behoudens contra-indicaties. De verdachte heeft verklaard zijn auto te hebben uitgeleend aan een persoon, van wie hij de identiteit echter niet kenbaar wil maken. Deze persoon zou de drugs in de auto hebben achtergelaten. Toen de verdachte de auto weer in gebruik nam zou hij in de auto hebben rondgekeken of hij iets verdachts zag, maar niet de achterbak hebben gecontroleerd. Derhalve zou hij niet hebben geweten dat de drugs in de achterbak lagen. Deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk. De verklaring is, ten aanzien van de betrokkenheid van een ander dan de verdachte, niet concreet noch verifieerbaar, nu het slechts bij een suggestie van de verdachte is gebleven, zonder dat hij nadere gegevens of details heeft verschaft. Bovendien is het dermate onwaarschijnlijk dat deze persoon aan wie de verdachte zijn auto zou hebben uitgeleend 8265 gram heroïne, met een zeer aanzienlijke straatwaarde, in de auto zou hebben achtergelaten zonder enige beveiliging of mededeling aan de verdachte, zoals de verdachte heeft verklaard, dat de rechtbank daar niet van uit gaat. Het op een dergelijke wijze achterlaten van drugs brengt immers grote en onnodige risico’s met zich.
Op grond van deze overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn, dan dat de verdachte moet hebben geweten dat er drugs in de kofferbak lagen. De verdachte heeft daarover ook de beschikking gehad.
Het feit dat de verdachte in een vroeg stadium zijn DNA heeft afgestaan en zijn DNA niet is aangetroffen op de handvatten van de bigshopper met drugs doet daaraan niet af. Het kan namelijk zeer wel zo zijn dat de verdachte handschoenen heeft gebruikt, dan wel dat de drugs door een ander dan de verdachte in zijn auto zijn gelegd, al dan niet met gebruik van handschoenen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had betreffende de in zijn auto aangetroffen drugs en deze drugs dus opzettelijk heeft vervoerd.