ECLI:NL:RBROT:2023:1048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
10/220767-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van heroïne na rechtmatige doorzoeking van de auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, die werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 8265 gram heroïne. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een vormverzuim en dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten op basis van hun waarnemingen en de eerdere registraties van de verdachte voldoende reden hadden om de auto te doorzoeken. Tijdens de doorzoeking werd een tas met zestien blokken heroïne aangetroffen in de kofferbak van de auto van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs, ondanks zijn verklaring dat hij de auto had uitgeleend en niet op de achterbak had gelet. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 26 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend gezien de grote hoeveelheid heroïne die was vervoerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/220767-21
Datum uitspraak: 7 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.T.M. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er een vormverzuim heeft plaatsgevonden in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Er is sprake van een onrechtmatige doorzoeking van de auto. De door de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen genoemde omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden dat in het voertuig verdovende middelen en/of geld werden vervoerd.
De verbalisanten hadden derhalve niet de bevoegdheid om de auto te doorzoeken, zodat bewijsuitsluiting en vrijspraak dienen te volgen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigende bewijsmiddelen aanwezig zijn waaruit blijkt dat de verdachte betrokken was bij het vervoeren van verdovende middelen. Het opzet daartoe ontbreekt, aangezien de verdachte geen wetenschap had van de verdovende middelen in de achterbak van zijn auto. Hij had zijn auto uitgeleend en terug in gebruik genomen, waarbij hij de achterbak van zijn auto niet op voorhand heeft gecontroleerd. Het ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op 15 augustus 2021 zagen verbalisanten op de Pleinweg te Rotterdam twee personenauto’s passeren. De auto’s vielen op, omdat zij bijzonder rijgedrag vertoonden. De auto’s reden op korte afstand van elkaar en de voorste auto, van het merk Honda, remde hard toen het verkeerslicht oranje werd terwijl de auto nog gemakkelijk door had kunnen rijden. De verbalisanten vermoedden daardoor dat de auto’s achter elkaar aanreden en het was hen ambtshalve bekend dat criminelen vaker achter elkaar aanrijden. Uit de systemen bleek dat de Honda op naam stond van de verdachte en dat hij registraties op zijn naam had voor drugsdelicten en witwassen. Ook de eigenaar van de andere auto, van het merk Volkswagen, kwam voor in de systemen van de politie, ter zake vuurwapengeweld. De verbalisanten besloten om beide auto’s te controleren en gaven een volgteken. Op het moment dat zij met hun dienstvoertuig voor de auto’s gingen rijden, zien zij dat beide auto’s met hoge snelheid een andere kant op rijden. De verbalisanten besloten de Honda te volgen. Ondanks het feit dat de verbalisanten de verdachte met optische en geluidssignalen volgden, gaf de verdachte geen gehoor aan het gegeven stopteken. Uiteindelijk werd de verdachte staande gehouden, doordat de verbalisanten de weg blokkeerden met hun politievoertuig. In de auto werd de verdachte als bestuurder en enige inzittende aangetroffen. Het valt de verbalisanten op dat de verdachte erg zenuwachtig overkwam. Omdat de verdachte eerder was aangehouden met een bedrag van € 40.000,- in een verborgen ruimte van zijn auto, besloten de verbalisanten om het voertuig vanaf de buitenzijde te inspecteren. Via een kier tussen de hoedenplank en de achterbak zagen zij een gevulde bigshopper liggen. Gezien alle bovenstaande bevindingen hebben de verbalisanten het voertuig doorzocht. Nadat één van de verbalisanten dan de kofferbak had geopend, zag hij een tas met daarin zestien blokken liggen. Deze blokken zijn in beslag genomen en gewogen. De zestien blokken hadden tezamen een netto gewicht van 8265 gram. Van twaalf blokken zijn monsters genomen en deze zijn getest door het NFI. Uit het onderzoek van het NFI bleek dat deze twaalf monsters een positieve uitslag gaven op heroïne.
Rechtmatigheid doorzoeking auto
In artikel 9, eerste lid, onder a van de Opiumwet wordt aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid gegeven zich de toegang tot vervoermiddelen te verschaffen indien een redelijk vermoeden bestaat dat in het vervoermiddel drugs aanwezig zijn of daarmee worden vervoerd. Uit artikel 96b Wetboek van Strafvordering (Sv.) volgt dat een toegangs- en doorzoekingsbevoegdheid van vervoermiddelen bestaat in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. De verbalisanten hebben in het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer01] uitgebreid uiteengezet waarom sprake was van een verdenking dat in de auto van de verdachte grote geldbedragen of drugs aanwezig waren.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - redelijkerwijs door de verbalisanten kon worden vermoed dat er mogelijk drugs of grote geldbedragen in de auto aanwezig waren. Op grond van voornoemde bepalingen hadden zij daarmee dan ook de bevoegdheid tot doorzoeking van de auto.
In dat verband merkt de rechtbank nog op dat zij de verklaring van de verdachte dat hij niet had gemerkt dat hij werd achtervolgd door de politie, dat hij niet is gevlucht, dat hij niet is klemgereden door de politie en dat hij pas zag dat hij met politieagenten te maken had nadat zij naast zijn auto waren gestopt, ongeloofwaardig acht. Het is welhaast onmogelijk dat de verdachte niet zou hebben opgemerkt dat hij werd achtervolgd, nu de politie zowel optische, als geluidssignalen, alsmede een stopteken aan de voorzijde van het politievoertuig voerde. Voor het overige is deze verklaring strijdig met hetgeen de beide verbalisanten op ambtsbelofte hebben verklaard in voornoemd proces-verbaal, terwijl de rechtbank geen reden heeft om aan de inhoud daarvan te twijfelen.
De rechtbank concludeert derhalve dat de doorzoeking van de auto rechtmatig is geweest en verwerpt het verweer van de verdediging.
Wetenschap
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte de in de auto gevonden heroïne opzettelijk heeft vervoerd. Hiervoor is van belang of de verdachte wetenschap had van de drugs in de kofferbak. Vast staat dat de verdachte de eigenaar en bovendien de bestuurder van de auto was op het moment van aantreffen van de heroïne. De drugs waren in het onderhavige geval niet verstopt in een verborgen ruimte, maar zaten in een tas in de kofferbak. Het is vaste rechtspraak dat de eigenaar van een auto bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de in de auto aanwezige goederen, behoudens contra-indicaties. De verdachte heeft verklaard zijn auto te hebben uitgeleend aan een persoon, van wie hij de identiteit echter niet kenbaar wil maken. Deze persoon zou de drugs in de auto hebben achtergelaten. Toen de verdachte de auto weer in gebruik nam zou hij in de auto hebben rondgekeken of hij iets verdachts zag, maar niet de achterbak hebben gecontroleerd. Derhalve zou hij niet hebben geweten dat de drugs in de achterbak lagen. Deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk. De verklaring is, ten aanzien van de betrokkenheid van een ander dan de verdachte, niet concreet noch verifieerbaar, nu het slechts bij een suggestie van de verdachte is gebleven, zonder dat hij nadere gegevens of details heeft verschaft. Bovendien is het dermate onwaarschijnlijk dat deze persoon aan wie de verdachte zijn auto zou hebben uitgeleend 8265 gram heroïne, met een zeer aanzienlijke straatwaarde, in de auto zou hebben achtergelaten zonder enige beveiliging of mededeling aan de verdachte, zoals de verdachte heeft verklaard, dat de rechtbank daar niet van uit gaat. Het op een dergelijke wijze achterlaten van drugs brengt immers grote en onnodige risico’s met zich.
Op grond van deze overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn, dan dat de verdachte moet hebben geweten dat er drugs in de kofferbak lagen. De verdachte heeft daarover ook de beschikking gehad.
Het feit dat de verdachte in een vroeg stadium zijn DNA heeft afgestaan en zijn DNA niet is aangetroffen op de handvatten van de bigshopper met drugs doet daaraan niet af. Het kan namelijk zeer wel zo zijn dat de verdachte handschoenen heeft gebruikt, dan wel dat de drugs door een ander dan de verdachte in zijn auto zijn gelegd, al dan niet met gebruik van handschoenen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had betreffende de in zijn auto aangetroffen drugs en deze drugs dus opzettelijk heeft vervoerd.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 8265 gram heroïne heeft vervoerd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 augustus 2021 te Rotterdam
opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 8265 gram van een
materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een grote hoeveelheid heroïne. De drugs lagen in de kofferbak van de auto van de verdachte. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Heroïne levert een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Het middel werkt zeer verslavend en kan zorgen voor ernstige en soms langdurige lichamelijke en psychische klachten bij de gebruikers daarvan. Daarnaast is de handel van harddrugs de oorzaak van vele vormen van (georganiseerde) criminaliteit. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het faciliteren en het in stand houden van internationale drugshandel en daarmee samenhangende sociaal maatschappelijke problemen. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin en op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
28 oktober 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Geadviseerd wordt om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met
bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Volgens de oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht tussen de 8000 en 9000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden. De rechtbank ziet echter aanleiding om ten voordele van de verdachte van dit uitgangspunt af te wijken, vanwege het tijdsverloop van de zaak en gelet op het feit dat de verdachte al geruime tijd op vrije voeten is en er geen aanwijzingen zijn dat hij in de tussentijd strafbare feiten heeft gepleegd.
Mede met het oog daarop is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden eventueel later - als zij in een later stadium nog steeds passend en noodzakelijk geacht worden - opgelegd kunnen worden als voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en E.H. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 augustus 2021 te Rotterdam
opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 8265 gram, in elk geval (een) hoeveelheid of hoeveelheden van een
materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet.