ECLI:NL:RBROT:2023:10383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/5194
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens onvoldoende onderbouwing kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Vlaardingen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag, opgelegd op 27 januari 2022, bedroeg in totaal € 67,70, waarvan € 2,40 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor naheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 21 oktober 2022. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 augustus 2023 heeft eiser betoogd dat de kosten van naheffing te hoog zijn vastgesteld door de gemeenteraad, en dat de berekening van deze kosten onjuist is. Eiser stelde dat het aantal naheffingen per jaar, dat door verweerder was gebruikt voor de berekening, te laag was en dat dit leidde tot een onjuiste vaststelling van de kosten per naheffingsaanslag. Verweerder verdedigde zich door te stellen dat het aantal naheffingen was gebaseerd op een gemiddeld aantal van de afgelopen drie jaren.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende bewijs had geleverd om de raming van het aantal naheffingen te onderbouwen. De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van kosten bij het opleggen van naheffingsaanslagen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: mr. M.P. Meurs.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 27 januari 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,70, bestaande uit € 2,40 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (aanslagbiljetnummer [nummer] )
Bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2023. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is een naheffingsaanslag opgelegd waarop staat vermeld dat op 19 januari 2022 om 15:17 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Burgermeester Pruissingel te Vlaardingen zonder dat zichtbaar was dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Eiser stelt dat het bedrag aan kosten van naheffing te hoog is vastgesteld door de gemeenteraad, nu de berekening van deze kosten onjuist is. Eiser verwijst naar het document Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022. Volgens eiser is een te laag aantal naheffingen per jaar gebruikt in de berekening om de kosten per naheffingsaanslag te bepalen. Met het gegeven van 15.000 uren handhaving per jaar en 0,86 invorderbare naheffing per uur komt men uit op 12.900 naheffingsaanslagen per jaar en niet ̶ zoals in het document staat aangegeven en zoals verweerder stelt ̶ op 8.600 naheffingen per jaar. De totale kosten gedeeld door 12.900 naheffingen komt neer op € 47,96 aan kosten per naheffing.
3. Verweerder stelt dat het aantal naheffingen per jaar (8.600) is gebaseerd op het afgeronde gemiddelde van aantal naheffingen van de voorgaande drie jaren. Het gemiddeld aantal naheffingsaanslagen gebaseerd op de afgelopen drie jaar was namelijk 8.541 per jaar.
4. Ter zitting heeft eiser de stelling van verweerder dat het aantal 8.600 gebaseerd is op een gemiddelde, gemotiveerd betwist. Eiser is in het bezit van een document (voorzien van het logo verweerder) waaruit blijkt dat het aantal naheffingen de afgelopen vier jaren hoger is dan 8.600 [1] . Als reactie hierop heeft verweerder gesteld dat hij niet bekend is met deze hogere cijfers. Op welke cijfers het gemiddelde wel is gebaseerd kon verweerder niet toelichten. Dat de schatting van verweerder niet klopt heeft eiser volgens verweerder niet eerder gesteld en hij heeft zich op onderbouwing van dit punt niet voorbereid.
Ten aanzien van de berekening van eiser en de betwisting dat het aantal naheffingen dat is opgelegd 8.600 is, stelt verweerder het volgende: het cijfer 0,86 invorderbare naheffingen per uur moet worden berekend over 10.000 uur handhaving in 2022. Dan komt men uit op 8.600 naheffingen per jaar. Verweerder erkent dat het verweerschrift op dit punt niet compleet is en dat het document Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022 hierover specifieker had moeten zijn. In het document staat namelijk enkel een totaal van 15.000 uur handhaving terwijl sprake was van 10.000 uur handhaving en 5.000 uur overige werkzaamheden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Met betrekking tot de gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet, is in artikel 2, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen bepaald dat de gemeenteraad op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van de in het eerste lid omschreven kosten, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vaststelt dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat, nu eiser het aantal geraamde naheffingsaanslagen per jaar gemotiveerd heeft betwist, de bewijslast met betrekking tot de deugdelijkheid van de raming op verweerder rust. Verweerder heeft het aantal van 8.600 naheffingen, dat gebaseerd zou zijn op een gemiddelde, niet met stukken of cijfers onderbouwd. Dat verweerder niet bekend was met de betwisting van eiser van dit aantal naheffingen kan de rechtbank niet volgen. In zijn beroepschrift heeft eiser al uiteengezet dat hij dit aantal naheffingen niet kon plaatsen in het licht van het document over de kostendekking van de naheffingsaanslagen.
Daarnaast heeft verweerder zijn stelling ter zitting dat in de berekening (uren handhaving delen door invorderbare naheffingen per uur) uit moet worden gegaan van 10.000 uur handhaving (terwijl in het document 15.000 uur handhaving aangegeven wordt) ook niet op eniger wijze onderbouwd met stukken. De enkele stelling dat het document hierover onvoldoende specifiek is geweest legt geen gewicht in de schaal.
5.2.
In het licht van het voorgaande is rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd die het aantal geraamde naheffingsaanslagen onderbouwen. Zeker nu eiser dit aantal gemotiveerd betwist met een document van de gemeente zelf (Vlaardingen). Verweerder maakt niet aannemelijk dat het bedrag aan kosten voor naheffing deugt.
6. Nu verweerder de raming van de kosten voor naheffing onvoldoende heeft onderbouwd, vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslag. De overige gronden van eiser behoeven geen behandeling meer.
7. Het beroep is gegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.133,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-, en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor de telefonische hoorzitting met een waarde per punt van € 296,- en een wegingsfactor 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op ‘licht’ omdat het beroep betrekking heeft op een parkeerbelastingzaak (zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.133,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat verweerder de wettelijke rente verschuldigd is aan eiser over het bedrag van de proceskosten vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).

Voetnoten

1.Door eiser ter zitting genoemde aantallen: