In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Het primaire besluit van 14 april 2022, waarin werd bepaald dat eiseres geen recht had op een WIA-uitkering, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 23 februari 2023. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvullende gronden van beroep indiende en verweerder reageerde met een verweerschrift. De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
Eiseres, die als begeleider in de gehandicaptenzorg werkte, is sinds 20 juni 2019 uitgevallen en ontving een ZW-uitkering die op 13 april 2021 werd beëindigd. Haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereiste wachttijd van 104 weken. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de door haar ingediende medische informatie niet voldoende is om aan te tonen dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld van haar situatie hebben gehad.
De rechtbank concludeert dat de functionele mogelijkheden van eiseres correct zijn vastgesteld en dat zij in staat is om passende arbeid te verrichten. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. De rechtbank oordeelt echter dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de beoordeling van de functie productiemedewerker confectie, maar past dit gebrek toe met artikel 6:22 van de Awb, omdat eiseres niet is benadeeld. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht vergoeden.