ECLI:NL:RBROT:2023:10369

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/10/666060 / KG ZA 23-874
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortgezet gebruik huurwoning na beëindiging affectieve relatie met belangenafweging

In deze zaak, die op 7 november 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen, [persoon A] en [persoon B], die een affectieve relatie hebben gehad en samen in een huurwoning wonen. De relatie is in 2022 beëindigd, maar beide partijen wonen nog steeds samen in de woning die zij sinds 10 augustus 2020 huren van Stichting Vestia. [persoon A] vordert in conventie dat [persoon B] de sleutels van de woning aan haar afgeeft en dat zij met uitsluiting van [persoon B] voorlopig gerechtigd is tot het gebruik van de woning. [persoon B] verzet zich hiertegen en vordert in reconventie dat hij met uitsluiting van [persoon A] het gebruik van de woning krijgt.

De voorzieningenrechter heeft de procedure gezamenlijk behandeld, gezien de nauwe samenhang tussen de vorderingen. Tijdens de zitting is gebleken dat de situatie tussen partijen gespannen is en dat zij het gezamenlijk gebruik van de woning niet langer kunnen voortzetten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat beide partijen in staat zijn om de huur te betalen, maar dat het belang van [persoon A] en haar minderjarige zoon zwaarder weegt in de belangenafweging. De voorzieningenrechter heeft daarom de primaire vordering van [persoon A] toegewezen en [persoon B] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te verlaten. De vorderingen van [persoon B] in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/666060 / KG ZA 23-874
Vonnis in kort geding van 7 november 2023
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Ahmadi te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.B. Jansen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 oktober 2023 met producties 1 tot en met 7 (productie 4 zonder bijlage);
  • een aanvullende productie van [persoon A] ;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 4 van [persoon B] ;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [persoon B] met producties 1 tot en met 4 (bij akte al overgelegd) en 5 tot en met 7 (nieuw);
  • de mondelinge behandeling gehouden op 23 oktober 2023;
  • de ter zitting door [persoon A] aan de voorzieningenrechter en de wederpartij overhandigde twee processen-verbaal van aangifte en één proces-verbaal van aanvullend verhoor.
1.2.
Tijdens de zitting is een leespauze ingelast. Daarmee hebben partijen over en weer voldoende gelegenheid gehad om kennis te nemen van en te reageren op de stukken ( [persoon B] voor de overgelegde processen-verbaal en [persoon A] voor de zondagavond laat ingezonden conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met deels nieuwe producties).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] heeft een zoon van 14 jaar uit een eerdere relatie, [naam zoon] . Partijen hebben in 2014 een affectieve relatie gekregen. Vanwege de relatie tussen partijen is [persoon A] in 2019 met [voornaam zoon] vanuit Suriname naar Nederland verhuisd. De relatie tussen partijen is in 2022 geëindigd.
2.2.
Partijen zijn met ingang van 10 augustus 2020 in een van Stichting Vestia gehuurde woning aan het adres [adres] te [postcode] Rotterdam gaan samenwonen (hierna: de Woning). De brutohuur bedroeg per 10 augustus 2020 € 677,59 per maand. Partijen en de zoon van [persoon A] wonen op dit moment nog steeds met elkaar in de Woning. [persoon A] en haar zoon hebben recent enige tijd elders verbleven.
2.3.
[persoon A] heeft een netto-inkomen uit arbeid van (afgerond) € 2.100,00 per maand (zonder overwerktoeslag). Het netto-inkomen uit arbeid van [persoon B] bedraagt (afgerond) € 2.100,00/2.200,00 per maand.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[persoon A] vordert (zakelijk weergegeven) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[persoon B] te veroordelen tot afgifte van de sleutels van de Woning aan [persoon A] en te bepalen dat [persoon A] vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis met uitsluiting van [persoon B] voorlopig gerechtigd is tot het gebruik van de Woning en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel aan [persoon B] om de Woning te verlaten en verder niet meer te betreden, behoudens met voorafgaande toestemming van [persoon A] , op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [persoon B] in gebreke blijft om aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen tot een maximum van € 20.000,00;
[persoon B] te veroordelen in de kosten van dit geding;
subsidiair:
3. een zodanige beslissing te nemen die de [voorzieningenrechter van deze] rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
[persoon B] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A] , met veroordeling van [persoon A] in de proces- en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon B] vordert om bij vonnis:
te bepalen dat [persoon B] met uitsluiting van [persoon A] het gebruik toekomt van de Woning en de zich daarin bevindende inboedel;
te bepalen dat [persoon A] de Woning binnen drie maanden na betekening van het vonnis dient te verlaten, deze niet meer mag betreden en de Woning en inboedel ter vrije beschikking van [persoon B] dient te stellen;
[persoon A] te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.2.
[persoon A] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie behandelt de voorzieningenrechter deze gezamenlijk.
5.2.
[persoon B] betwist het spoedeisend belang in conventie. Dat belang is echter wel aanwezig omdat partijen een woning delen en zij (over en weer) menen dat dit niet langer zo kan.
5.3.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de omstandigheden die in deze procedure voldoende aannemelijk zijn geworden het treffen van een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. Daarbij wordt opgemerkt dat een kortgedingprocedure zich niet leent voor nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering.
5.4.
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat partijen over en weer hebben gevraagd ‘
te bepalen dat’. Dit impliceert een declaratoire uitspraak die in kort geding niet kan worden toegewezen. De eisen in conventie en in reconventie worden echter met partijen zo begrepen en gelezen dat zij beogen om ten laste van de andere partij een veroordeling/bevel te vragen.
5.5.
Beide partijen willen met uitsluiting van de ander het gebruik van de Woning. Bij de vraag welke partij het voortgezet gebruik van de Woning toegewezen krijgt, gaat het om een belangenafweging waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
5.6.
De omstandigheden die in de beoordeling een rechtens relevante rol spelen zijn de volgende:
5.6.1.
Partijen zijn gezamenlijk huurder. Geen van hen heeft op voorhand meer recht op de Woning dan de ander. Dat [persoon B] garant heeft gestaan voor de verblijfsvergunning van [persoon A] en haar zoon, is niet relevant voor de vraag wie recht heeft op de Woning.
5.6.2.
Voor de voorzieningenrechter is voldoende duidelijk dat partijen het gezamenlijk gebruik van de Woning, gelet op de gespannen situatie tussen hen, niet langer kunnen voortzetten. Tijdens de zitting is gebleken dat partijen dit feitelijk ook zo zien.
5.6.3.
Niet zonder meer aannemelijk is dat [persoon B] [persoon A] en haar zoon stelselmatig heeft mishandeld. Daarvoor ontbreekt, in het licht van de ontkenning van [persoon B] , voldoende relevant en concreet bewijs. Weliswaar heeft [persoon A] twee aangiften en de door haar verrichte meldingen bij Veilig Thuis overgelegd, maar voor de hand had gelegen dat zij die stukken had gestaafd met bijvoorbeeld de in de aangiften genoemde foto’s van het gestelde letsel en de door haar genoemde geluidsopname. Aannemelijk is echter wel dat de gemoederen tussen partijen regelmatig, zelfs zeer recent nog, hoog oplopen met negatief effect op alle betrokkenen. De ruzies tussen partijen zijn overwegend gerelateerd aan het (door hem erkende) vreemdgaan van [persoon B] , wat kennelijk, in elk geval voor [persoon A] , de reden was voor de beëindiging van de relatie.
5.6.4.
Beide partijen worden, gelet op hun inkomstenstroom (in welk verband [persoon A] nog heeft gesteld dat zij recht heeft op huurtoeslag), in staat geacht om de maandelijkse lasten van de Woning te betalen. De discussie of en zo ja, met hoeveel en op welke wijze, [persoon A] vanaf augustus 2020 heeft bijgedragen aan die woonlasten ligt thans niet ter beslechting voor en is in dit kader ook niet relevant. De voorzieningenrechter gaat hieraan dan ook voorbij.
5.6.5.
Voor beide partijen is voorzienbaar dat het vinden van een andere woning niet gemakkelijk zal zijn in de huidige woningmarkt.
5.7.
In het licht van deze omstandigheden dient een belangenafweging in het voordeel van [persoon A] uit te vallen. Zij heeft immers de zorg voor haar minderjarige zoon en toewijzing van haar vordering betekent dat zij en haar zoon een woning hebben. Toewijzing van de vordering van [persoon B] zou betekenen dat alleen hij een woning heeft. Het belang van twee personen, waarvan één minderjarige, weegt zwaarder dan het belang van één persoon.
5.8.
Dit leidt ertoe dat de primaire vordering in conventie van [persoon A] wordt toegewezen op de wijze als hierna in het dictum is bepaald en wel voor de periode totdat in een nog te entameren bodemprocedure is beslist aan wie van partijen het huurrecht van de Woning toekomt. In het verlengde daarvan worden de vorderingen van [persoon B] in reconventie afgewezen. De voorzieningenrechter acht de door [persoon A] gevorderde termijn waarbinnen [persoon B] de Woning moet hebben verlaten te kort en stelt die termijn daarom in redelijkheid op uiterlijk veertien dagen na betekening. De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd toegewezen.
5.9.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten in conventie en in reconventie, zoals gebruikelijk is in dit soort geschillen, tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
beveelt [persoon B] om [persoon A] uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, met uitsluiting van [persoon B] , het gebruik van de Woning en de zich daarin bevindende inboedel te verschaffen, met bevel aan [persoon B] om de Woning te verlaten, verder niet meer te betreden, behoudens met voorafgaande toestemming van [persoon A] , en de sleutels van de Woning aan [persoon A] af te geven, zulks voor de duur van een nog te entameren bodemprocedure totdat is beslist aan wie van partijen het huurrecht van de Woning toekomt,
6.2.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.1734/1876