ECLI:NL:RBROT:2023:10345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/2377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem toegekende WIA-uitkering, die is vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,49%. De uitkering werd toegekend door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 19 april 2022, en het bestreden besluit bleef in stand na bezwaar op 23 februari 2023. Eiser, die als calculator werkzaam was, heeft op 8 juni 2020 zijn werkzaamheden gestaakt en een WIA-uitkering aangevraagd. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportages de medische situatie van eiser, waaronder hart- en vaatproblematiek en slijtage aan de lage rug, in overweging genomen. Eiser betoogt dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie. De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiser af dat de geselecteerde functies niet passend zijn, omdat de arbeidsdeskundige heeft aangetoond dat deze functies binnen de belastbaarheid van eiser vallen.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,49%. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren op 9 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.S.G. Lie),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Nalinci).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem toegekende uitkering op grond van de Wet WIA. [1] Verweerder heeft deze uitkering aan eiser toegekend met het primaire besluit van 19 april 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 februari 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is werkzaam geweest als calculator en is voor dit werk uitgevallen op 8 juni 2020, waarna eiser na de wachttijd een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en in de rapportage van 13 april 2022 toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten voor zover deze voldoen aan eisers mogelijkheden en beperkingen zoals vastgesteld in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 april 2022. Op grond van deze FML heeft een arbeidsdeskundige in de rapportage van 19 april 2022 uiteengezet dat eiser zijn eigen arbeid niet kan verrichten, en passende functies geselecteerd. Aan de hand van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser 54,49% minder kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, en daarom 54,49% arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 20 februari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

3. In beroep voert eiser aan dat hij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld. Bij eiser is sprake van uitgebreide vaatproblematiek (met name in het linkerbeen), waarvoor reeds diverse operaties hebben plaatsgevonden. Daarnaast is sprake van hartproblematiek, slijtage van de lage rug en verkalking van de linkerschouder. Eiser is meer beperkt voor zitten en de verzekeringsarts heeft te weinig rekening gehouden met de tijdens het lichamelijk onderzoek geconstateerde slijtage aan de lage rug en de discopathie. Beide zijn ook bevestigd tijdens een MRI-scan. Eiser moet staan, zitten en lopen kunnen afwisselen. Dat eiser de gehele hoorzitting heeft gezeten, betekent niet dat hij op enig moment geen pijn had en normaal kan zitten gedurende langere tijd. Eiser betoogt verder dat een preventieve urenbeperking moet worden vastgesteld, omdat hij anders binnen de kortste keren zal uitvallen door toenemende klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder te weinig beperkingen heeft vastgesteld, verwijst eiser naar een medisch advies van drs. [persoon A] van 17 april 2023. Tot slot voert eiser aan dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Eiser is niet slechts licht beperkt voor zitten tijdens werk, en de functie productiemedewerker wordt in de regel in ploegendienst uitgevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 6 juni 2022 (de datum in geding) recht heeft op een WIA-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,49%. Relevante wet- en regelgeving bevindt zich in een bijlage bij deze uitspraak.
5. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese, eigen onderzoek door de verzekeringsarts, en wat in bezwaar en op de hoorzitting van 14 februari 2023 is aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek hiermee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
6. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder een onjuist beeld heeft gehad van eisers medische situatie op de datum in geding 6 juni 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportages van 20 februari 2023 en 17 juli 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat de hart- en vaatproblematiek, de slijtage aan de lage rug en de verkalking aan de linkerschouder zijn meegewogen en dat daarvoor passende beperkingen zijn opgenomen in de FML. In 2017 is eiser door de neuroloog onderzocht, waarna er geen aanleiding meer is geweest voor nieuwe onderzoeken of behandelingen aan de rug. Eiser heeft bewegingsadvies gekregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de röntgenfoto en de MRI blijkt dat de slijtage aan de rug past bij de leeftijd van eiser. Er zijn geen aanwijzingen voor een hernia. Ook met eisers linkerbeen is rekening gehouden. Eiser kan slechts in een rustig tempo lopen en traplopen en niet langdurig voetpedalen bedienen met de linker voet.
Voor wat betreft de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij geheel passende arbeid geen aanleiding bestaat om een urenbeperking op preventieve gronden vast te stellen, omdat dit volgens de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid slechts mogelijk is in een beperkt aantal gevallen. Bij eiser is geen sprake van één van deze in de rapporten genoemde gevallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat met de verminderde energie van eiser in voldoende mate rekening is gehouden door het aannemen van aanzienlijke beperkingen ten aanzien van energie vergende factoren. Voor wat betreft de in beroep nader ingediende medische stukken overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft toegelicht dat de informatie van de huisarts en de cardioloog geen nieuwe informatie betreft die ziet op de datum in geding en waarmee nog geen rekening is gehouden. Ten aanzien van de brief van de vaatchirurg heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat weliswaar sprake is van een verslechtering van eisers medische situatie, maar dat deze verslechtering optrad na de datum in geding.
Ten aanzien van het in beroep overgelegde medisch advies overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullende rapportage van 1 augustus 2023 heeft toegelicht dat het rapport geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uiteengezet dat eiser gericht lichamelijk is onderzocht in de primaire fase en dat het dagverhaal van eiser niet bepalend is voor het vaststellen van beperkingen in de FML. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten afdoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet meer beperkt is dan verweerder heeft gesteld. Die beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Eisers beroepsgrond dat de geduide functies niet passend zijn, kan ook niet slagen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een aanvullende rapportage van 19 juli 2023 inzichtelijk toegelicht dat de functies eisers belastbaarheid (zoals vermeld in de FML) niet overschrijden. Eiser wordt geacht 1 uur achtereen (en ook het grootste gedeelte van de dag maar niet meer dan 8 uur) te kunnen zitten. Op geen van de punten uit de FML is sprake van een signalering bij de geselecteerde functies, wat inhoudt dat eisers belastbaarheid niet wordt overschreden.
Ten aanzien van de functie productiemedewerker heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat bij de functie die daarvan onderdeel uitmaakt (medior soldering operator) sprake is van een arbeidspatroon van maandag tot en met vrijdag, in de voor- en namiddag. Er is geen sprake van arbeid in de periode van 00:00 uur tot 06:00 uur. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Een vergelijking van het inkomen dat eiser in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, laat een verlies aan verdienvermogen van 54,49% zien. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 6 juni 2022 recht heeft op een WIA-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,49%. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen