ECLI:NL:RBROT:2023:10340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
10.313299.20 vorderingen TUL: 10.231888.19 en 22.001287.18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drie diefstallen met braak en verbreking, waaronder woninginbraak en bedrijfsinbraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan drie diefstallen met braak en/of verbreking. De feiten omvatten twee bedrijfsinbraken en één woninginbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn, is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 140 uren. De verdachte heeft zijn delictpatroon verbroken, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de verdachte en medeverdachten, alsook op camerabeelden en aangiftes. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de positieve ontwikkeling van de verdachte in de afgelopen jaren. De rechtbank heeft besloten om de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen af te wijzen, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte en het aanzienlijke tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.313299.20
Parketnummers vorderingen TUL: 10.231888.19 en 22.001287.18
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01],
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaar;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10.231888.19, met omzetting van het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf in een taakstraf van 40 uren;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22.001287.18, met omzetting van het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf in een taakstraf van 120 uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 1 en 2
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard zich niet meer te kunnen herinneren of hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, in verband met zijn drugsgebruik toentertijd. Er is ten aanzien van feit 1 en 2 geen verweer gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met een verwijzing naar de uitgewerkte bewijsmiddelen.
4.2.
Bewijswaardering feit 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de onder 3 ten laste gelegde inbraak in de sporthal. De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte01] kan niet gebruikt worden voor het bewijs. Zijn verklaring is niet coherent en de vragen die de politie heeft gesteld zijn erg sturend. [medeverdachte01] heeft verklaard dat de verdachte aan hem zou hebben gevraagd of hij nog iets over de inbraak in het zwembad wist. Dat zou een zeer onlogische vraag van de verdachte zijn als hij dit feit zelf zou hebben gepleegd. Buiten de verklaring van [medeverdachte01] bevinden zich in het dossier slechts de aangifte en de camerabeelden. Op die camerabeelden is echter geen herkenbaar persoon te zien. Bij een latere controle wordt geverbaliseerd dat de verdachte een zwarte muts heeft en zwarte schoenen met witte zolen, net als de persoon op de camerabeelden. Dat is echter een erg algemeen beschreven overeenkomst en dit kan daarom niet meegewogen worden als bewijs.
Ook kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen met behulp van schakelbewijs. Feit 2 betreft een woninginbraak en geen bedrijfsinbraak. De enige overeenkomst met feit 1 is dat het om diefstal uit een snoepautomaat gaat. Er is bij de inbraak onder feit 3 echter geen ruit met een steen ingegooid en de verdachte is niet tijgerend op de camerabeelden te zien. Het voorgaande maakt dat de modus operandi van de ten laste gelegde feiten niet op (voldoende) essentiële punten overeenkomt.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank acht ook de onder 3 ten laste gelegde diefstal bewezen. Hierbij is met name de verklaring van [medeverdachte01] van belang. [medeverdachte01] heeft verklaard dat de verdachte hem verteld zou hebben dat hij bij de inbraak in dit gebouw geen schade hoefde te maken om binnen te komen. Opvallend is dat er in de sporthal geen braakschade aan de deuren te zien was, maar dat het alarm wel is afgegaan en dat de snoepautomaat was opengebroken. [medeverdachte01] beschikte daarmee over kennis die hij alleen van de dader gekregen kon hebben en de gegeven informatie strookt met de aangifte. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij vaker is veroordeeld voor het openbreken van snoepautomaten in panden van bedrijven, scholen of sportverenigingen en dat hiervan ook bij het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake is. De modus operandi komt daarmee op essentiële punten overeen. Tot slot is op de camerabeelden van de sporthal te zien dat de dader een donkere muts en donkere Nike schoenen met witte zolen draagt. Bij een eerdere controle van de verdachte op 9 februari 2020 zijn foto’s van hem gemaakt en daarop is te zien dat hij een zwarte muts en zwarte Nike schoenen met witte zolen draagt welke sterke gelijkenis vertonen met de muts en schoenen die de dader bij de inbraak in de sporthal droeg. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
primair
hij op 13 januari 2020 te Vlaardingen
een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en
dat weg te nemen voornoemde goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en verbreking;
2
hij op 23 januari 2020 te Maassluis, tezamen en in vereniging met een
ander, in een woning aan de [adres02] , alwaar
verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende bevonden), sieraden, dat die aan een ander
dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde
n, te weten aan [naam01] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft door middel van braak;
3
hij op 24 maart 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam
een geldbedrag van ongeveer 300 euro, , dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf01] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte dat weg te nemen voornoemde goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van verbreking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen met braak dan wel verbreking, waarvan twee bedrijfsinbraken en één woninginbraak. Feiten als deze zijn erg hinderlijk, met name voor de aangevers. Door zich op een dergelijke manier te gedragen, heeft de verdachte te kennen gegeven zich niets aan te trekken van de eigendommen van anderen. Dit soort feiten leveren bovendien gevoelens van angst en onveiligheid op. Dit is met name het geval bij de woninginbraak, waarbij de aangever bij thuiskomst zelfs geconfronteerd werd met de verdachten. Een woninginbraak maakt bovendien een forse inbreuk op de privacy van bewoners.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 augustus 2022 en 11 oktober 2023. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
De verdachte heeft een uitgebreid justitieel verleden, maar lijkt in 2020 de knop te hebben omgezet. Hij heeft in april 2021 een langdurig klinisch traject positief afgerond en is niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Een eerder opgelegd reclasseringstoezicht heeft de verdachte op 31 juli 2023 positief afgerond. Gedurende dit toezicht heeft de verdachte inzet, motivatie en gedragsverandering getoond. Zijn werk is een belangrijke beschermende factor en in het geval van een (lange) detentie kan de verdachte zijn werk verliezen. Er wordt geen noodzaak gezien om nieuwe bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten, de hoeveelheid feiten en de documentatie van de verdachte kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de lange tijd die is verstreken sinds deze feiten en de positieve persoonlijke ontwikkeling die de verdachte in die tijd heeft doorgemaakt. Het is ongewenst om die ontwikkeling te doorkruisen door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de tussentijd heeft de verdachte een stabieler leven opgebouwd en heeft hij laten zien zijn delictpatroon te hebben doorbroken door niet meer in aanraking met politie en justitie te komen. De rechtbank acht het daarom passend om de gevangenisstraf van zes maanden op te leggen in voorwaardelijke vorm. Dit dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf, niet voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Om die reden zal ook een taakstraf opgelegd worden. Bij bepaling van de hoogte van deze taakstraf heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht, daarmee rekening houdend, in beginsel een taakstraf van 160 uren passend. Er zal echter een taakstraf voor de duur van 140 uren worden opgelegd. De feiten zijn ruim 3,5 jaar geleden gepleegd en de redelijke termijn voor afdoening van de strafzaak is hier aangevangen op 4 augustus 2020, de datum van verhoor van de verdachte. Dit betekent dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door een vermindering met 20 uren taakstraf. De verdachte heeft niet in voorlopige hechtenis gezeten.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 januari 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met braak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan een gedeelte van 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 23 januari 2020.
Bij arrest van 7 augustus 2019 van het Gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van diefstal in vereniging met braak en opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 maart 2020.
8.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier heeft gevorderd de vorderingen tenuitvoerlegging toe te wijzen en de gevangenisstraf daarbij om te zetten naar (gematigde) taakstraffen, zodat de positieve ontwikkeling van de verdachte niet doorkruist wordt. Hij vordert de voorwaardelijke gevangenisstraf die op 9 januari 2020 is opgelegd om te zetten naar een taakstraf van 40 uren en de voorwaardelijke gevangenisstraf die op 7 augustus 2019 is opgelegd om te zetten naar 120 uren taakstraf.
De verdediging heeft verzocht de vorderingen tenuitvoerlegging in het geval van toewijzing om te zetten in taakstraffen.
8.3.
Beoordeling
Een deel van de bewezen verklaarde feiten is na de veroordelingen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. De rechtbank acht dit echter niet opportuun gelet op de straf die de verdachte opgelegd krijgt in de onderhavige zaak en gelet op het aanzienlijke tijdsverloop. De vorderingen tenuitvoerlegging zullen daarom worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
bewezendat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld
op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 9 januari 2020 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van 7 augustus 2019 van het Gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Vlaardingen
een geldbedrag (van ongeveer 20 euro) en/of snoep en/of limonade, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam school01]
,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
die/dat weg te nemen voornoemde goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag en/of snoep en/of limonade, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam school01] ,
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te
nemen voornoemde goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van
braak en/of verbreking,
- naar het pand gelegen aan het [adres03] is toegegaan en/of
- een steen tegen/door een ruit/raam van voornoemde pand heeft gegooid en/of
- voornoemde pand heeft betreden en/of
- naar een of meer automaten in voornoemde pand is gekropen en/of
- aan de deur(en) van die automaten en/of aan die automaten heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Maassluis, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, in een woning op/aan de [adres02] , alwaar
verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende bevond(en),
één of meer sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam01] ,
heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte(n) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3
hij op of omstreeks 24 maart 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam
een geldbedrag (van ongeveer 300 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf01] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
die/dat weg te nemen voornoemde goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en/of verbreking;