In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn aanvraag voor een WIA-uitkering te weigeren. Eiser, die voorheen als monteur werkte, had zich op 12 maart 2020 ziekgemeld en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het UWV had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 14,90%. Na bezwaar werd dit percentage aangepast naar 22,82%, maar het UWV bleef bij de afwijzing van de uitkering.
De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had vastgesteld dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het UWV op basis van de medische en arbeidskundige rapporten terecht had geoordeeld dat eiser op 10 maart 2022 voor 22,82% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had de medische belastbaarheid van eiser overtuigend gemotiveerd en de arbeidsdeskundige had functies gevonden die eiser in theorie kon vervullen.
Eiser was het niet eens met de inschatting van zijn arbeidscapaciteiten en betwistte de geschiktheid van de aangeboden functies. De rechtbank oordeelde echter dat de arbeidsdeskundige voldoende had onderbouwd waarom de functies passend waren en dat er geen reden was om aan de vastgestelde FML te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op de gevraagde WIA-uitkering en dat de proceskosten niet vergoed zouden worden.