ECLI:NL:RBROT:2023:10304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10/750443-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor cocaïne-invoer

Op 6 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen Mega Pashi, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden. De verdachte vervulde de rol van logistiek begeleider binnen de organisatie en was betrokken bij het organiseren van transporten van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gedurende een aantal maanden actief bezig waren met het voorbereiden van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, waarbij gebruik werd gemaakt van EncroChat-berichten om hun activiteiten te coördineren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de schending van de redelijke termijn van berechting, wat heeft geleid tot een strafkorting van drie maanden. De verdachte had eerder al een gevangenisstraf van acht jaar ondergaan voor soortgelijke feiten, maar heeft desondanks zijn criminele activiteiten voortgezet. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de drugshandel meegewogen in haar beslissing. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750443-20
Uitspraakdatum: 6 november 2023
Tegenspraak (art 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres01] ,
bijgestaan door mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 21, 27 en 28 september en
23 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Aanleiding onderzoek

In maart 2020 is naar aanleiding van een melding over een aantal verdachte transacties over [bedrijf01] (V.O.F.) en/of haar bestuurders opsporingsonderzoek Paschi gestart.
De V.O.F. en haar bestuurders bleken ook in het in 2018 gestarte opsporingsonderzoek 26Pekin onderwerp van onderzoek te zijn geweest. Aanleiding voor dat onderzoek betrof een melding door de Amerikaanse opsporingsautoriteiten dat de V.O.F. betrokken was bij een in Savannah onderschepte partij cocaïne. De onderschepte container met cocaïne was onderweg naar Nederland en bestemd voor de V.O.F. In onderzoek 26Pekin was voorts het vermoeden ontstaan dat de verdachte [medeverdachte01] de beschikking had over een PGP-telefoon.
Dit gaf aanleiding navraag te doen bij het onderzoek 26Lemont of de naam [bedrijf01] en/of haar bestuurders voorkomen in de onderschepte (EncroChat)berichten. De in onderzoek 26Lemont onderschepte communicatie van een aantal accounts dat volgens het onderzoeksteam Paschi is te relateren aan de verdachten in de zaak Paschi over de periode maart 2020 tot en met medio juni 2020 is ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam. Op 8 december 2020 is de verdachte aangehouden.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat niet vast staat dat de gespreksdeelnemers het in de berichten daadwerkelijk hadden over de invoer van cocaïne. Er worden ook andere goederen ingevoerd vanuit Colombia, bijvoorbeeld goud, Kopi Loewak of sigaretten. Daarnaast is er onvoldoende bewijs voor de conclusie dat sprake is van voorbereidingshandelingen voor de invoer van de vermeende verboden middelen in Nederland. In de berichten wordt immers uitsluitend gesproken over de haven van Antwerpen. Tot slot is er onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van de onder de gedachtestreepjes afzonderlijk tenlastegelegde gedragingen.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een crimineel samenwerkingsverband. Weliswaar onderhield [account01] contact met [medeverdachte02] en [account02] , maar niet is gebleken van enig crimineel handelen. Er lijkt bovendien eerder sprake te zijn van los opererende cellen die nu mogelijk iets samen ondernemen, dan van een daadwerkelijk crimineel samenwerkingsverband.
5.2.
Beoordeling
5.2.1.
Feit 1: voorbereiding en/of bevordering van de invoer van cocaïne
Op grond van de in
Bijlage IIopgenomen inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies. De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden hierbij ook besproken.
Identificatie EncroChat-accounts medeverdachten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de volgende accounts in gebruik waren bij de respectievelijke verdachten:
(mede)verdachte
EncroChat-account
[verdachte01]
[account01]
[medeverdachte03]
[account02]
[medeverdachte04]
[account03]
[medeverdachte02]
[account04]
[medeverdachte05]
[account05]
Onbekend gebleven
[account06]
Inhoud berichten
Het dossier bestaat voor het overgrote deel uit EncroChat-berichten die door de verdachte en zijn medeverdachten met elkaar zijn gewisseld.
Uit de EncroChat-berichten volgt dat de verdachten zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben bezig gehouden met de voorbereiding van de invoer van grote partijen cocaïne. De bedoeling was dat er containers met cocaïne uit Colombia naar Nederland zouden worden verscheept. Als deklading zouden de containers ananassen bevatten. De containers met ananassen zouden worden besteld door de V.O.F. en aankomen in de haven van Antwerpen, waarna ze naar Nederland zouden worden getransporteerd.
In de berichten wordt gecommuniceerd over drie zendingen. De eerste zending betrof een zogenaamde testzending. Doordat de afhandeling in de haven van Colombia fout ging, kwamen de ananassen verrot aan. Hiervan werd echter geen officiële melding gedaan. Op papier werd de lading met winst verkocht, maar in werkelijkheid was de partij ananas zwart vernietigd. Hier heeft de medeverdachte [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) zorg voor gedragen. In een chat met de verdachte bespreekt [medeverdachte04] dat de opkoper van de partij rotte ananassen, [bedrijf02] , € 100.000 krijgt.
Om te voorkomen dat het opnieuw mis zou gaan, is door de medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) en de gebruiker van het EncroChat-account [account06] een procedure opgesteld. Deze procedure moest door iedereen strikt worden nageleefd. [account06] heeft contacten hierover met de medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ) [1] . Hij geeft aan welke wijze van versturen (CIF of FOB) beter is en dat de vervoerder zelf moet komen afhalen. [medeverdachte04] en de verdachte kregen een aparte procedure voor logistieke begeleiders. [medeverdachte03] bepaalde verder dat het contact met de V.O.F. voortaan volledig via [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) [2] zou verlopen. De verdachte onderhield het contact met [medeverdachte02] en gaf haar, in overleg met [medeverdachte03] , instructies over hoe zij moest handelen. [medeverdachte02] kreeg een EncroChat-telefoon en moest van alle communicatie die zij voerde screenshots versturen. Die screenshots werden vervolgens door de verdachte doorgestuurd naar [medeverdachte03] .
Op 6 april 2020 vroeg [medeverdachte02] een offerte aan voor drie containers ananassen bij het bedrijf [bedrijf05] in Colombia. Op 8 april 2020, nadat [medeverdachte03] en de verdachte akkoord hadden gegeven op de prijs, werd door [medeverdachte02] de bestelling geplaatst. De lading ananassen zou worden opgekocht door [bedrijf03] . [medeverdachte04] maakte van de bankrekening van dit bedrijf geld over naar de V.O.F. [medeverdachte03] wil zeker weten dat er ‘geplust’ kan worden, want met de ‘dummie’ is het goed gegaan. Op 23 april 2020 werd door [medeverdachte03] de procedure rondom deze bestelling verstuurd. Daarin wordt gesproken over ‘de deklading’ en ‘de andere lading’. Het is van cruciaal belang dat [medeverdachte03] foto’s ontvangt van de pallets zodat precies dezelfde pallets klaar gezet worden in de loods om te wisselen als er controle zal zijn. Ook wil [medeverdachte03] een perfecte kopie van de originele zegel om de container na de wissel opnieuw te verzegelen.
Naar verwachting zullen de containers op 28 april 2020 vertrekken en op 19 mei 2020 arriveren. De verdachte werd door [medeverdachte02] op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de bestelling.
Uiteindelijk werd er niet ‘geplust’ omdat de controles in de haven van Cartagena waren aangescherpt. Omdat de bestelling niet meer kon worden geannuleerd, werd de zending als een ‘goede test’ van de nieuwe procedure beschouwd. [medeverdachte03] zorgde ervoor dat [medeverdachte02]
€ 4.000 contant kreeg om [naam01] te betalen voor het inklaren van de containers. [medeverdachte03] benadrukt dat het transport moet worden gedaan door iemand die zij zelf uitkiezen. [medeverdachte05] stelt voor een andere inklaarder te benaderen omdat [naam01] eigen transport niet toestaat. Hiervan werd afgezien omdat [medeverdachte02] vond dat een andere inklaarder zou kunnen leiden tot het onnodig verdacht maken van de V.O.F. en de containers aangezien er niet was geplust. Uit de berichten volgt dat de containers zijn aangekomen met wederom een rotte lading ananassen.
In de berichten wordt verder gesproken over een derde zending. [medeverdachte03] gaf aan dat er 1750 stuks klaar staan om te plussen en dat hij voor 200 mee doet. Hij is al bijna 2 jaar dekladingen aan het betalen. [medeverdachte04] en de verdachte bespraken dat ze ‘mee kunnen zetten’ voor € 6.000. [medeverdachte04] zei dat hij zich voor 10 kilo wil inkopen. Het gaat bij deze zending om drie containers. Van cruciaal belang is dat men de transporteur zelf mag bepalen. [medeverdachte03] stelde € 25.000 in het vooruitzicht als [medeverdachte05] zou regelen dat [bedrijf04] als transporteur mag worden ingezet.
Conclusie
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden komt ondubbelzinnig naar voren dat door de verdachte en zijn medeverdachten een transport met cocaïne naar Nederland georganiseerd werd. Dat het daadwerkelijk om cocaïne gaat en niet om andere vormen van contrabande, zoals door de verdediging is gesteld, is op basis van de inhoud van het dossier evident. Het is een feit van algemene bekendheid dat van alle onderschepte partijen smokkelwaar uit Zuid-Amerika het overgrote deel cocaïne betreft. Bovendien wordt in de onderschepte EncroChat-berichten tussen de verdachten gesproken over geldbedragen in de orde van grootte die passen bij de handel en/of invoer van cocaïne. De rechtbank kent daarnaast betekenis toe aan het heimelijke karakter van de EncroChat-berichten. Door de verdachten wordt gesproken in termen als ‘plusbakken’, ‘deklading’, ‘switchen’, ‘dummies’, ‘tp’ en ‘stuks’. Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond bij uitstek in verband kunnen worden gebracht met de invoer van cocaïne. Als het desalniettemin andere smokkelwaar betrof, had het op de weg van de verdachte gelegen daar helderheid over te verschaffen.
Dat het de bedoeling was om de cocaïne in te voeren in Nederland is ook evident. Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor zeeschepen uitsluitend te bereiken is via het Nederlandse gedeelte van de Westerschelde, waardoor de partij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zou komen. Daarmee zou de invoer in Nederland ook al voltooid zijn. Daar komt bij dat de cocaïne vanuit Nederland is besteld en ook het vervoer vanuit Nederland werd gecoördineerd. Verder zijn de meeste verdachten in onderzoek Paschi, waaronder twee verdachten die zelf zouden mee-investeren in de partij cocaïne Nederlanders. Ook daaruit kan worden afgeleid dat de cocaïne bestemd was voor de Nederlandse markt.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd teneinde een grote hoeveelheid cocaïne in te voeren in Nederland.
5.2.2.
Feit 2: Deelname criminele organisatie
Aan de verdachte wordt onder 2, kort samengevat, verweten dat hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 samen met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van een misdrijf tot oogmerk had. Het zou daarbij gaan om een misdrijf strafbaar gesteld bij de artikelen 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet vereist een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Niet vereist is dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Uit de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring voor feit 1 volgt dat de verdachte en de medeverdachten zich in een periode van een aantal maanden bezig hebben gehouden met het organiseren van verschillende transporten met als doel om verdovende middelen binnen Nederland te brengen en dat zij daarbij nauw hebben samengewerkt. Binnen dit samenwerkingsverband hadden alle verdachten een duidelijke rol en werden telkens (updates van) procedures verstuurd waar iedereen zich aan moest houden. Het voorgaande maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband en daarmee dus van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
De verdachte heeft bovendien aan deze organisatie deelgenomen. De verdachte was een belangrijke actor binnen de organisatie. Samen met [medeverdachte04] was hij logistiek begeleider. De verdachte begeleidde de V.O.F. en vormde een onmisbare schakel in het contact tussen [medeverdachte02] en de overige leden van de organisatie. Hij onderhield veelvuldig contact met [medeverdachte02] en instrueerde haar hoe zij moest handelen. Een en ander in overleg met [medeverdachte03] ; de leider van de organisatie. In ruil daarvoor kon hij samen met [medeverdachte04] € 750.000 verdienen als de invoer van de partij cocaïne voltooid zou zijn en mocht hij zich van [medeverdachte03] zelfstandig inkopen voor € 6.000 per kilo cocaïne.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet.
5.3.
Bewezenverklaring
Op grond van de wettige bewijsmiddelen en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1 en 2ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden (telkens)
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
Het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld
-.
2.
hij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en voor zover bekend),
[medeverdachte03] en [medeverdachte02] en [medeverdachte04]
en [medeverdachte05] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
2.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en 10a, eerste lid van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezig hield met de voorbereiding van de invoer van cocaïne. De verdachte vervulde de rol van logistiek begeleider. De organisatie heeft getracht om een partij van ongeveer 2000 kilo cocaïne te importen vanuit Zuid-Amerika. De handel in verdovende middelen vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien versterkt het de geweldsspiraal waarmee deze handel in binnen- en buitenland gepaard gaat. De maatschappelijke gevolgen zijn groot en het leidt tot ontwrichting van de samenleving. Om die reden staan er hoge straffen op. De verdachte heeft zich van deze maatschappelijke gevolgen niets aangetrokken en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte, gedateerd 13 juli 2023. Daaruit volgt dat hij in 2019 in het buitenland is veroordeeld voor handel in verdovende middelen.
De verdachte ondergaat thans een gevangenisstraf van acht jaar die is opgelegd voor de feiten waarvoor hij in 2019 is veroordeeld. Namens de verdachte is aangevoerd dat het zwaar is dat hij aansluitend nog een gevangenisstraf zou moeten ondergaan. Dat is begrijpelijk, het ondergaan van langdurige gevangenisstraffen berooft de verdachte immers onder andere van de mogelijkheid tot deelname aan het gezinsleven. Dat neemt niet weg dat het de keuze van de verdachte zelf is geweest om na de veroordeling in 2019 voor soortgelijke feiten, zijn criminele activiteiten gewoon voort te zetten. Zolang de verdachte deze keuzes maakt, zullen langdurige gevangenisstraffen hem ten deel vallen. Dit is dan ook eerder strafverhogend dan strafverlagend, zoals door de raadsman is bepleit.
Op de bewezenverklaarde feiten is dan ook slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende reactie. Bij de bepaling van de lengte van die gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere gelet op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Mede in dat licht bezien acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren in beginsel passend en geboden.
Niettemin zal de rechtbank een lagere straf opleggen. Dit is het gevolg van het feit dat de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. Uitgangspunt bij de bepaling van die termijn is dat het eindvonnis in eerste aanleg uiterlijk twee jaar na aanvang van de vervolging wordt gewezen. De verdachte is op 8 december 2020 in verzekering gesteld; die datum heeft dus als het begintijdstip van de vervolging te gelden. De rechtbank wijst bijna drie jaar later vonnis. Het gaat hier om een zaak die aanleiding heeft gegeven tot een – op verzoek van de verdediging uitgevoerd – aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris. Desondanks komt een deel van de vertraging voor rekening van het OM en/of de rechtbank. Dit leidt ertoe dat de rechtbank van de hiervoor genoemde gevangenisstraf drie maanden zal aftrekken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.In beslag genomen voorwerp

Ten aanzien van het onder de verdachte in beslag genomen horloge zal een last tot teruggave worden gegeven. De rechtbank is niet gebleken van enig verband tussen dit voorwerp en het bewezenverklaarde.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
  • 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 33 (drieëndertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
RTRAA19510_631208 Horloge Breitling for Bentley.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Boer, voorzitter,
mr. C. Laukens en mr. E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince en mr. V.J.H. Mooren, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 november 2023.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, en/of een ander middel zoals genoemd in lijst I van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld en/of
-een (tussen)loods geregeld, al dan niet buiten het haventerrein en/of
-(vervolgens) de pallets met verdovende middelen, al dan niet in een
container en/of voertuig, verwisseld door identieke pallets met fruit en/of
groentewaar verwisseld en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te
vervoeren.
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend),
verdachte [medeverdachte03] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04]
en/of [medeverdachte06] en/of [medeverdachte05] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid
van de Opiumwet.

Voetnoten

1.Teneinde te voorkomen dat er verwarring ontstaat met de medeverdachte [medeverdachte06] wordt de verdachte [medeverdachte05] hierna [medeverdachte05] genoemd.
2.Teneinde te voorkomen dat er verwarring ontstaat met de medeverdachte [medeverdachte01] wordt de verdachte [medeverdachte02] hierna [medeverdachte02] genoemd.