ECLI:NL:RBROT:2023:10302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10/750408-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor cocaïne-invoer

Op 6 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte Mega Paschi, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 168 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 480 uur. De zaak kwam aan het licht na een melding over verdachte transacties met het familiebedrijf van de verdachte, dat zich bezighoudt met de legale handel in fruit. Het onderzoek, dat begon in maart 2020, onthulde dat de verdachte betrokken was bij een netwerk dat zich bezighield met de import van cocaïne vanuit Zuid-Amerika, waarbij fruit als deklading werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht ter voorbereiding van de invoer van cocaïne en dat zij deel uitmaakte van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met andere verdachten. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte binnen de organisatie, die als ondergeschikt werd beschouwd, en met de schending van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, gezien de omstandigheden van de zaak en de rol van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750408-20
Uitspraakdatum: 6 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
Geboren [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
bijgestaan door mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18, 21, 27 en 28 september en 23 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Aanleiding onderzoek

In maart 2020 is naar aanleiding van een melding over een aantal verdachte transacties over [bedrijf01] (V.O.F.) en/of haar bestuurders opsporingsonderzoek Paschi gestart.
De V.O.F. en haar bestuurders bleken ook in het in 2018 gestarte opsporingsonderzoek 26Pekin onderwerp van onderzoek te zijn geweest. Aanleiding voor dat onderzoek betrof een melding door de Amerikaanse opsporingsautoriteiten dat de V.O.F. betrokken was bij een in Savannah onderschepte partij cocaïne. De onderschepte container met cocaïne was onderweg naar Nederland en bestemd voor de V.O.F. In onderzoek 26Pekin was voorts het vermoeden ontstaan dat de verdachte [medeverdachte01] de beschikking had over een PGP-telefoon.
Dit gaf aanleiding navraag te doen bij het onderzoek 26Lemont of de naam [bedrijf01] en/of haar bestuurders voorkomen in de onderschepte (EncroChat)berichten. De in onderzoek 26Lemont onderschepte communicatie van een aantal accounts dat volgens het onderzoeksteam Paschi is te relateren aan de verdachten in de zaak Paschi over de periode maart 2020 tot en met medio juni 2020 is ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam. Op 10 november 2020 is de verdachte aangehouden.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne (feit 1), nu niet kan worden vastgesteld dat zij hier (voorwaardelijk) opzet op heeft gehad. Dat zij een PGP-telefoon gebruikte kan niet bijdragen aan het bewijs van opzet, omdat de verdachte destijds niet bekend was met de dienst EncroChat en het feit dat deze door criminelen werd gebruikt. Verder dacht zij dat ‘plussen’ zag op winst maken met een container fruit en de term ‘zetten’ heeft zij ook niet opgevat als dat er verdovende middelen bij een lading fruit zouden worden gevoegd. De PGP-telefoon heeft zij in ontvangst genomen omdat zij zich bedreigd voelde.
Ook van de deelname aan een criminele organisatie (feit 2) moet de verdachte worden vrijgesproken. Zij heeft enkel gedurende een korte periode via de telefoon contact gehad met twee andere EncroChat-gebruikers. Gelet hierop kan niet worden gesproken van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband.
5.2
Beoordeling
5.2.1
Feit 1: voorbereiding en/of bevordering van de invoer van cocaïne
Op grond van de in
Bijlage IIopgenomen inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies. De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden hierbij ook besproken.
Identificatie EncroChat-accounts medeverdachten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de volgende accounts in gebruik waren bij de respectievelijke verdachten:
Medeverdachte
EncroChat-account
[medeverdachte02]
[account01]
[medeverdachte03]
[account02]
[medeverdachte04]
[account03]
[medeverdachte05]
[account04]
Onbekend gebleven
[account05]
Inhoud berichten
Het dossier bestaat voor het overgrote deel uit EncroChat-berichten die door de verdachte en haar medeverdachten met elkaar zijn gewisseld.
Uit de EncroChat-berichten volgt dat de verdachten zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben bezig gehouden met de voorbereiding van de invoer van grote partijen cocaïne. De bedoeling was dat er containers met cocaïne uit Colombia naar Nederland zouden worden verscheept. Als deklading zouden de containers ananassen bevatten. De containers met ananassen zouden worden besteld door de V.O.F. en aankomen in de haven van Antwerpen, waarna ze naar Nederland zouden worden getransporteerd.
In de berichten wordt gecommuniceerd over drie zendingen. De eerste zending betrof een zogenaamde testzending. Doordat de afhandeling in de haven van Colombia fout ging, kwamen de ananassen verrot aan. Hiervan werd echter geen officiële melding gedaan. Op papier werd de lading met winst verkocht, maar in werkelijkheid was de partij ananas zwart vernietigd. Hier heeft de medeverdachte [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) zorg voor gedragen. In een chat met de medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) bespreekt [medeverdachte04] dat de opkoper van de partij rotte ananassen, [bedrijf02] , € 100.000 krijgt.
Om te voorkomen dat het opnieuw mis zou gaan, is door de medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) en de gebruiker van het EncroChat-account [account05] een procedure opgesteld. Deze procedure moest door iedereen strikt worden nageleefd. [account05] heeft contacten hierover met de medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ) [1] . Hij geeft aan welke wijze van versturen (CIF of FOB) beter is en dat de vervoerder zelf moet komen afhalen. [medeverdachte04] en [medeverdachte02] kregen een aparte procedure voor logistieke begeleiders. [medeverdachte03] bepaalde verder dat het contact met de V.O.F. voortaan volledig via de verdachte zou verlopen. [medeverdachte02] onderhield het contact met de verdachte en gaf haar, in overleg met [medeverdachte05] , instructies over hoe zij moest handelen. De verdachte kreeg een EncroChat-telefoon en moest van alle communicatie die zij voerde screenshots versturen. Die screenshots werden vervolgens door [medeverdachte02] doorgestuurd naar [medeverdachte03] .
Op 6 april 2020 vroeg de verdachte een offerte aan voor drie containers ananassen bij het bedrijf [bedrijf04] in Colombia. Op 8 april 2020, nadat [medeverdachte03] en [medeverdachte02] akkoord hadden gegeven op de prijs, werd door de verdachte de bestelling geplaatst. De lading ananassen zou worden opgekocht door [bedrijf03] . [medeverdachte04] maakte van de bankrekening van dit bedrijf geld over naar de V.O.F. [medeverdachte03] wil zeker weten dat er ‘geplust’ kan worden, want met de ‘dummie’ is het goed gegaan. Op 23 april 2020 werd door [medeverdachte03] de procedure rondom deze bestelling verstuurd. Daarin wordt gesproken over ‘de deklading’ en ‘de andere lading’. Het is van cruciaal belang dat [medeverdachte03] foto’s ontvangt van de pallets zodat precies dezelfde pallets klaar gezet worden in de loods om te wisselen als er controle zal zijn. Ook wil [medeverdachte03] een perfecte kopie van de originele zegel om de container na de wissel opnieuw te verzegelen.
Naar verwachting zullen de containers op 28 april 2020 vertrekken en op 19 mei 2020 arriveren. [medeverdachte02] werd door de verdachte op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de bestelling.
Uiteindelijk werd er niet ‘geplust’ omdat de controles in de haven van Cartagena waren aangescherpt. Omdat de bestelling niet meer kon worden geannuleerd, werd de zending als een ‘goede test’ van de nieuwe procedure beschouwd. [medeverdachte03] zorgde ervoor dat de verdachte € 4.000 contant kreeg om [naam01] te betalen voor het inklaren van de containers. [medeverdachte03] benadrukt dat het transport moet worden gedaan door iemand die zij zelf uitkiezen. [medeverdachte05] stelt voor een andere inklaarder te benaderen omdat [naam01] eigen transport niet toestaat. Hiervan werd afgezien omdat de verdachte vond dat een andere inklaarder zou kunnen leiden tot het onnodig verdacht maken van de V.O.F. en de containers aangezien er niet was geplust. Uit de berichten volgt dat de containers zijn aangekomen met wederom een rotte lading ananassen.
In de berichten wordt verder gesproken over een derde zending. [medeverdachte03] gaf aan dat er 1750 stuks klaar staan om te plussen en dat hij voor 200 mee doet. Hij is al bijna 2 jaar dekladingen aan het betalen. [medeverdachte04] en [medeverdachte02] bespraken dat ze ‘mee kunnen zetten’ voor € 6.000. [medeverdachte04] zei dat hij zich voor 10 kilo wil inkopen. Het gaat bij deze zending om drie containers. Van cruciaal belang is dat men de transporteur zelf mag bepalen. [medeverdachte03] stelde € 25.000 in het vooruitzicht als [medeverdachte05] zou regelen dat [bedrijf05] als transporteur mag worden ingezet.
Tussenconclusie
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden zijn, bezien in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige bewijsmiddelen, redengevend voor het bewijs dat sprake was van de gezamenlijke uitvoering van een plan om cocaïne in te voeren in Nederland. Er zijn concrete procedures gemaakt, ontmoetingen geweest met medeverdachten en andere betrokkenen, investeringen gedaan in dekladingen, opkopers van dekladingen geregeld, rotte dekladingen vernietigd en er heeft een testzending plaatsgevonden. Daarnaast werd gecommuniceerd over de wijze waarop de (plus)lading uiteindelijk uit het zicht kon blijven door gebruikmaking van een eigen transporteur en het toepassen van een wisseltruc. Dit zijn handelingen die gericht zijn op of verband houden met het voornemen om de cocaïne Nederland binnen te brengen en vallen daarom onder het bepaalde van artikel 10a Opiumwet.
OpzetDe verdachte had in de ten laste gelegde periode de (feitelijke) leiding over de V.O.F. Zij heeft op enig moment een PGP-telefoon ontvangen, waarvan zij in de ten laste gelegde periode (april en mei 2020) gebruik maakte middels het EncroChat-account [account06] . In deze telefoon stonden slechts twee tegencontacten, te weten [account01] ( [medeverdachte02] ) en [account03] ( [medeverdachte04] ). In het eerste bericht dat de verdachte ontving staat de procedure rondom het bestellen en afhandelen van drie containers beschreven, waarbij vermeld staat dat over de eerder ontvangen rotte ananas niet mag worden gesproken omdat de logica voor het bestellen van deze bakken dan weg is. Verder staat er in wat de verdachte precies moet doen, dat zij niets op eigen initiatief mag doen en dat zij van al het mailverkeer screenshots moet maken. Dit alles wordt door de verdachte niet betwist. Zij heeft hierover op de zitting gezegd: “één plus één is twee: Zuid-Amerika en containers, die optelsom kun je wel maken”. Zij dacht op dat moment derhalve dat het om (de invoer van) verdovende middelen ging. Dat de verdachte toen naar eigen zeggen (nog) niet bekend was met de dienst EncroChat, doet hieraan niets af.
Uit het daaropvolgende berichtenverkeer kan worden afgeleid dat het voor alle deelnemers aan dit verkeer inderdaad duidelijk was dat er verdovende middelen zouden moeten worden ingevoerd. De verdachte heeft – aangestuurd door [medeverdachte02]
bij het voorbereiden van dit transport een actieve rol vervuld. Zo heeft zij drie containers met ananassen als deklading besteld en over de wijze van verzenden, de inkoopprijs en de verkoopprijs van de ananassen was er veelvuldig contact tussen de verdachte en [medeverdachte02] . Zo zegt de verdachte onder meer dat de inkoopprijs wel geloofwaardig moet blijven en ook dat ze uiteindelijk wel wat moet verdienen, omdat er een financieel adviseur meekijkt. Ze kan het bij een zekere prijs bij haar op kantoor nog wel verkopen. Als haar gevraagd wordt bij welke rederij de ‘dummie’ is gekomen, antwoordt ze daarop binnen een minuut met een naam van een rederij. Als vervolgens blijkt dat de containers worden gecontroleerd in de haven van Cartagena, stuurt de verdachte een foto van die controle naar [medeverdachte02] . Hierop reageert [medeverdachte02] dat ze door die controle ‘niet konden plussen’. De verdachte vraagt dan hoe dit nu mis kon gaan en zegt dat zij hier totaal niet blij mee is. Volgens [medeverdachte02] kan zich altijd een situatie voordoen dat er niet ‘gezet’ kan worden. Hij heeft het liever op deze manier dan onbezonnen te werk gaan, want ‘het kan maar één keer fout gaan’. Verder zegt hij tegen de verdachte dat het daar volgende week weer ‘groen’ wordt en dat de ‘overkant’ er helemaal vertrouwen in heeft sinds zij de communicatie doen. De verdachte reageert hierop wederom dat zij niet blij is, want haar naam staat overal boven en zij loopt in de kijker als het mis gaat. De rechtbank stelt vast dat de verdachte op geen enkel moment vragen heeft gesteld over wat er bedoeld werd met ‘dummie’, ‘plussen’ of ‘zetten’. Dat dit zou zien op het maken van winst op containers met fruit is gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien volstrekt onaannemelijk.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de verdachte niet alleen wetenschap had van de bedoeling om met het hierboven beschreven transport cocaïne in te voeren, maar dat zij tevens opzettelijk handelingen heeft verricht ter voorbereiding hiervan.
De verdachte heeft aangevoerd dat zij de handelingen die zij heeft verricht, zoals het gebruik maken van de PGP telefoon heeft gedaan omdat haar familie in het verleden is bedreigd. Daarvan is ook aangifte gedaan in 2014 en dit is een nare ervaring geweest en zij meende dat zij druk voelde om te doen wat haar werd opgedragen. Dat gelooft de rechtbank niet. Uit de inhoud van de gesprekken, zoals hiervoor is weergegeven, blijkt niet van angst van de verdachte of druk door de leden van het criminele samenwerkingsverband (hierna: CSV). Alles duidt op een samenwerking op min of meer gelijkwaardige basis met inachtneming van ieders rol.
ConclusieDe rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne. Nu de rechtbank vol opzet bewezen vindt, komt zij niet toe aan bespreking van het door de verdediging gevoerde verweer dat er bij de verdachte geen sprake was van voorwaardelijk opzet.
5.2.2
Feit 2: Deelname criminele organisatie
Aan de verdachte wordt onder 2, kort samengevat, verweten dat zij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 samen met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van een misdrijf tot oogmerk had. Het zou daarbij gaan om een misdrijf strafbaar gesteld bij de artikelen 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet vereist een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Niet vereist is dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Uit de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring voor feit 1 volgt dat de verdachte en de medeverdachten zich in een periode van een aantal maanden bezig hebben gehouden met het organiseren van verschillende transporten met als doel om verdovende middelen binnen Nederland te brengen en dat zij daarbij nauw hebben samengewerkt. Binnen dit samenwerkingsverband hadden alle verdachten een duidelijke rol en werden telkens (updates van) procedures verstuurd waar iedereen zich aan moest houden. Aan de verdachte werden daarnaast steeds (meer specifieke) instructies gegeven over wat zij moest doen. Het voorgaande maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband en daarmee dus van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. Dat de verdachte slechts met twee medeverdachten contact heeft gehad maakt dit niet anders, nu niet is vereist dat zij bekend was of samengewerkt heeft met alle andere personen die deel uitmaakten van de organisatie.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet.
5.3
Bewezenverklaring
Op grond van de wettige bewijsmiddelen en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1 en 2ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden (telkens)
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld
2.
zij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en voor zover bekend),
[medeverdachte03] en [medeverdachte02] en [medeverdachte04] en [medeverdachte05] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
2.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De criminele organisatie heeft getracht om een partij van ongeveer 2000 kilo cocaïne te importen vanuit Zuid-Amerika.
Binnen de organisatie was een duidelijke taakverdeling zichtbaar, waarbij naast leidinggevende en coördinerende personen ook (transport)bedrijven zijn ingeschakeld voor het logistieke proces, waaronder [bedrijf01] . Het bedrijf is een familiebedrijf dat zich al jaren bezig houdt met de legale handel in fruit en lijkt op enig moment betrokken te zijn geraakt bij personen die zich bezig houden met de import van verdovende middelen.
De verdachte is op haar beurt via het bedrijf betrokken geraakt bij de onderhavige voorbereidingshandelingen en heeft gedurende de bewezenverklaarde periode als zodanig deel uitgemaakt van het CSV. Haar rol was van uitvoerende en ondergeschikte aard en er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte op eigen initiatief heeft gehandeld of zeggenschap heeft gehad over hoe de zaken binnen het CSV liepen. Zij had slechts contact met een paar personen binnen het CSV en volgde instructies van hen op. Dat zij persoonlijk geldbedragen van het CSV zou hebben ontvangen of anderszins een beloning ontving, is niet gebleken. Deze ondergeschikte rol neemt de rechtbank in strafmatigende zin mee in de op te leggen straf.
Dit neemt echter niet weg dat de verdachte een cruciale schakel vormde voor het CSV. De verdachte was verantwoordelijk voor het transport en heeft drie containers met ananassen als deklading besteld. Ook had zij veel contact over de wijze van verzenden en dacht zij actief mee om alles ‘geloofwaardig’ te houden.
De criminele organisatie waar de verdachte toe behoort heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Handelingen gericht op de voorbereiding van invoer van cocaïne worden daardoor met aanzienlijke straffen bedreigd. Niet alleen ter voorkoming van het ontstaan en in stand houden van de binnenlandse markt, maar ook ter voorkoming van bijkomende criminaliteit door (tussen)handel in cocaïne.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2023 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportage Reclassering Nederland
De Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 juni 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in:
Volgens de reclassering wordt de verdachte in staat geacht een werkstraf te verrichten. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport.
De verdachte heeft de rechtbank ook ter zitting en op schrift duidelijk gemaakt hoe zwaar deze zaak, de voorlopige hechtenis en de lange duur van onzekerheid over de afdoening van de zaak haar geraakt heeft. Zij heeft daarvoor professionele hulp ontvangen en heeft inmiddels haar leven weer enigszins opgebouwd. Ze werkt niet langer in het familiebedrijf. In dat opzicht kan zij dus het bedrijf niet meer gebruiken voor criminele doeleinden.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten zou normaal gesproken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats zijn. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, zoals door de officier van justitie is geëist, acht de rechtbank in dit geval echter geen passende straf, gelet op de eerder omschreven ondergeschikte rol van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten. Daarbij komt dat de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Uitgangspunt bij de bepaling van die termijn is dat het eindvonnis in eerste aanleg uiterlijk twee jaar na aanvang van de vervolging wordt gewezen. De verdachte is op 10 november 2020 in verzekering gesteld; die datum heeft dus te gelden als het begintijdstip van de vervolging. De rechtbank wijst drie jaar later vonnis. Het gaat hier om een zaak die aanleiding heeft gegeven tot een – op verzoek van de verdediging uitgevoerd – aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris. Desondanks komt een deel van de vertraging voor rekening van het OM en/of de rechtbank.
In al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk deel en een forse taakstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf en de taakstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken aan een verdachte in een positie als die van verdachte zijn opgelegd. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd om de ernst van de feiten te markeren en om ervoor te zorgen dat de verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van
270 dagen, waarvan 168 dagen voorwaardelijk.
Daarnaast acht de rechtbank een (maximale)
taakstraf van 480 urenpassend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag (€ 1725,-) zal een last tot teruggave worden gegeven. De rechtbank is niet gebleken van enig verband tussen deze voorwerpen en het bewezenverklaarde.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 270 (tweehonderdzeventig) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
168 dagen (honderdachtenzestig)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
480 (vierhonderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
8 (acht) maanden;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
€1725,-;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Boer, voorzitter,
mr. C. Laukens en mr. E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince en mr. V.J.H. Mooren, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 november 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
zijnde een ander middel zoals genoemd in lijst I van de Opiumwet, voor te
bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan zij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld en/of
-een (tussen)loods geregeld, al dan niet buiten het haventerrein en/of
-(vervolgens) de pallets met verdovende middelen, al dan niet in een
container en/of voertuig, verwisseld door identieke pallets met fruit en/of
groentewaar verwisseld en/of
- gezorgd voor zogenaamde wisselpallets en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te
vervoeren.
2.
zij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend),
verdachte [medeverdachte03] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04]
en/of [medeverdachte06] en/of [medeverdachte05] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.

Voetnoten

1.Teneinde te voorkomen dat er verwarring ontstaat met de medeverdachte [medeverdachte06] wordt de verdachte [medeverdachte05] hierna [medeverdachte05] genoemd.